Dit boek is ook verkrijgbaar in het kapsalon. Prijs: 20 euro, geïllustreerd.

 

Voorwoord

Het verkennen van andere oorden heeft mij altijd al een beetje in de aderen gezeten. Het oriëntatiegevoel heb ik in mijn genen meegekregen en heeft mij al meermaals geholpen in de organisatie, en het uitstippelen en volgen van een traject. Toen ik zeven jaar was kwam ik voor de tweede maal in het Spaanse Salou. Mijn ouders zijn mij toen twee uren kwijt geweest want ‘meneer' was al naar het strand getrokken, hij kende immers de weg van twee jaar eerder. Mijn reis naar Thailand was voor mij de eerste kennismaking met Azië. Later volgden Maleisië, Singapore, Laos en Cambodja. Wat ik er van vond kun je lezen in dit boek maar ik wens te onderstrepen dat ik geen professioneel schrijver ben, en dat ik alles op papier heb gezet in mijn eigen bewoordingen. Hopelijk mag dit een leidraad en aanzet zijn, voor mensen die ook interesse hebben Zuidoost Azië te bezoeken, en ik kan je al verklappen, het was echt de moeite. Ik werd vergezeld door mijn vriendin Mies die dezelfde interesse en reisfilosofie koestert.

Nog interessant om weten is dat deze landen op ongeveer dertien uur vliegen van België liggen, dat er geen vaccinaties verplicht zijn, maar dat wij ons wel lieten vaccineren tegen Hepatitis A en B.

Thailand werd bezocht in 2002 (op 11 september, één jaar na …)

Maleisië bezochten we in oktober 2003. We vlogen van Brussel via Helsinki naar Bangkok en dan verder naar Singapore. Naast onze vaccinaties tegen Hepatitis hadden we ook Malerone bij, een effectief middel tegen malaria, wat enkel nodig is als je het oude tropisch regenwoud intrekt. Maleisië grenst in het noorden aan Thailand, en is voor de rest omgeven door water.

Singapore is een onafhankelijke staat en ligt in het uiterste zuidelijke puntje van Maleisië, bijna pal op de evenaar.

Laos is gesitueerd ten noorden van Thailand en werd bezocht in oktober 2004.

Aansluitend reisden we naar Cambodia ten westen van Thailand.

 

 

1 Thailand

                Seks in Patpong was zo gewoon, zo van elke  morele overweging ontdaan, dat het banaal werd.

Het overkomt iedereen wel eens, denk ik, het gevoel van koude en killigheid tengevolge van zware vermoeidheid of lang wakker zijn. Dat overkomt mij regelmatig na een zware vliegtuigreis. Het voelt aan als een signaal van het lichaam, dat wil reageren doch zonder zijn meester te erg te verontrusten. Dat was dus ook zo toen wij, 20 uur na ons vertrek, in Bangkok landen. We waren met lufthansa via Frankfurt gekomen en in Bangkok International Aerport heerste een drukke doch niet hectische sfeer. Wat betreft die koude, daar kwam spoedig een einde aan toen we de buitendeur opentrokken en de Aziatische lucht instapten.

Bangkok telt een constante vochtigheid van 100% en ik kan het best omschrijven als een warme vochtige dweil die men over je hoofd gooit en deze dan in een gezapig tempo uitknijpt zodat je het hete vocht van je haarkruin tot aan je lies voelt kruipen om enkele minuten later te constateren dat je zweet, dat ondertussen vermengt is met vocht uit de lucht, tot in je schoenen staat.

Na een rit van een half uur kwamen we aan in het Bangkok Center Hotel, onze slaapplaats voor de komende 2 nachten. Toen al wist ik dat Thailand geen onderontwikkeld land was en dat in haar hoofdstad de hotels werden gevuld met Aziatische en Westerse zakenlui. Deze stad is voor Azië namelijk hét tussenstation zoals Brussel dat in Europa is. Op cultureel vlak was Thailand nochtans een uniek land. Het had nooit kolonisatie gekend en daar waren de Thai behoorlijk trots op, maar het was ook het enige Aziatische land dat ik zou leren kennen, waar de Chinezen geen etnische minderheid waren die in Chinatowns leefden en alleen onder eigen volksgenoten trouwden. In de Thaise culturele smeltkroes waren de Chinezen geabsorbeerd. Thailand kende vanaf de jaren tachtig een constante economische groei. Het illustreerde ook hoe belangrijk het was, in het streven naar grotere welvaart, om het geboortecijfer te verlagen. In de jaren zestig kreeg elke Thaise vrouw gemiddeld zes kinderen. Tegen 1980 was dat gedaald tot twee. Tegelijkertijd steeg het bruto nationaal produkt elk jaar met 7 procent en de levensduur steeg er van 52 naar 67 jaar. Het aantal mensen dat er kan lezen en schrijven bedraagt 93%. Op het platteland zouden we nog te maken krijgen met taalproblemen maar hier in de geciviliseerde grootstad kende iedereen buiten Thais ook Engels en of Chinees.

De volgende ochtend zouden we aan een rondreis door het vroegere Siam (zo heette Thailand vroeger) beginnen. Op deze rondreis zouden we vergezeld worden door een gids, een chauffeur en twee Limburgse dames. We ontmoeten deze dames de eerste avond in het hotel. Pascal, 38 jaar, avontuurlijk, behoorlijk zelfstandig en Ingrid, 24 jaar, zachtaardig en goedlachs werden onze reisgezellen voor de komende 10 dagen. We spraken onmiddellijk af om er dezelfde avond nog samen op uit te trekken en na beraad werd het Patpong, het epicentrum van de Thaise seksindustrie. Pascal wou die ‘Pingpong show' wel eens zien en dus zaten we een uurtje later in een taxi met bestemming Patpong.

De chauffeur was wel erg nieuwsgierig naar onze plannen en nadat we hem hadden geïnformeerd zou hij ons naar de beste tent van de stad brengen. Onze eindbestemming lag in een klein steegje. Links en rechts lag het dampend vuilnis, de auto kon er net tussen. Boven het vuilnis hingen oude verroeste balkons waar het meest arme deel van de bevolking woonde, hier en daar lag een dakloze in een doos, en dat alles in het halfdonker. Plots stopte we aan een reling waarachter een trap lag die naar een oude smerige kelder leidde. De twee louche figuren die onze deuren openden zouden onze gastheren worden. De ene, een neger van bijna twee meter en eens zo breed als ik, de andere een kleine oude vieze Thai. Onnodig te zeggen dat onze chauffeur een procentje op zak wou steken. We hebben hem dan maar betaald maar zijn toch niet naar binnen gegaan. Te voet het steegje uit, op zoek naar het echte centrum van Patpong. Toen kwamen we onze eerste olifant tegen, een jong beestje dat voor commerciële doeleinden op straat stond. Daar hebben dan maar wat bananen voor gekocht.

De bars van Patpong zijn gesandwicht tussen restaurants, computerwinkels en kleermakers. De straat zelf is gevuld met tientallen eetstalletjes, verkopers van bergen T-shirts, handelaars in sandalen en verkopers van zijden hemden. Er werd eerst ruim de tijd genomen om de koopwaar op straat te inspecteren alvorens naar de koopwaar in de bars te gaan kijken. Want zo is het. Seks is hier herleid tot dienstverlening, zoals men een glas gaat drinken, een restaurant bezoekt of bij mij naar de kapper komt. En de meisjes en jongens – en alles wat de natuur en plastische chirurgie daartussen kon verzinnen - waren stukgoederen, uitgestald op de platforms van de gogobars, zoals de fototoestellen, radiotoestellen en compactdiscs in de rest van Thailand. De bars van Patpong waren gewone winkels geworden, waar je kon kiezen en kopen. Daardoor was commerciële seks er ontdaan van het gevaar en het mysterie, die de seksbusiness in andere rosse buurten kenmerkt. In Patpong was het niet langer louche. Enige rondvraag later leerde me dat de prostituees van Patpong om en rond de 4.000 euro per maand verdienden, een heel fortuin in Thailand. Veel van dat geld stuurde ze terug naar hun ouders op het platteland. Commerciële seks was voor hen een middel om aan het werk op het land, de armoede en verveling te ontsnappen. De grote meerderheid van de prostituees waren dan ook geen drugsverslaafden, of sociale gevallen. Ze stonden op condoomgebruik, hadden geen illegale kinderen en gingen niet met iedereen naar bed. Maar seks in Patpong was zo gewoon, zo van elke morele overweging ontdaan dat het banaal werd. In de meeste bars dansten meisjes in satijnen ondergoed hun obligate rondjes op een platform, of hangend aan een paal, voor de neus van de klanten. Ze droegen badges met nummers, zodat het makkelijk was de bestelling te doen. Het was allemaal erg praktisch hier.

“Hey sir, you want girl?”

“No, thanks, just bring us three beer and a coke”

“And, a boy or a girl for the lady's?”

“No thanks”

“Very good fucky, fucky”

“My three girls are the best!”

Mijn bluf hielp blijkbaar want de vrouw van middelbare leeftijd fronste de wenkbrauwen en verdween. Mies, Pascal en Ingrid waren de enige vrouwelijke klanten hier maar dat maakte niets uit. Zij waren evengoed potentiële klant en er werd hen evengoed voorstellen gedaan. Je raakt de ééntonige voorstelling wel snel moe en daarom besloten we op te stappen. Eens terug op straat duurde het niet lang of er werd ons voorgesteld om naar een show te komen kijken, de zogenaamde ‘pingpongshow'. Na enig onderhandelen stemden we snel toe want daar waren we eigenlijk voor gekomen. 100 bath per persoon inkom, eerste drankje inbegrepen. Met onze ‘propper' op kop, liepen we langs en door kraampjes om uiteindelijk in een klein straatje een deur binnen te stappen waardoor we bij een trap kwamen die naar boven leidde tot in een soort halfdonkere bar met in het midden alweer een platform. Deze bar week enkel van de vorige af doordat er zich rondom allemaal tafeltjes bevonden en op het podium maximum 1 of 2 meisjes of jongens (of ertussen) bezig waren met hun act. ‘Het programma' lag op onze tafel en voorspelde onder andere trucs met pingpongballen, banen, scheermesjes, bierflesjes, sigaretten en andere voorwerpen. Zij verdwenen allemaal in lichaamsdelen waarvan ik vermoed dat ze er vroeger anders hadden uitgezien. Wanneer de truc met de bananen kwam kreeg ik het zwaar te verduren want zij had mij blijkbaar als ‘target' uitgekozen. Toen onze drankjes arriveerden wachtte ons een andere verrassing namelijk de rekening.

“Twelvehundredth bath”

Toen ik haar onze deal met onze ‘propper' probeerde uit te leggen werd zij enkel kwaad en riep de bazin er bij. Na nog meer geroep, van twee kanten nu, en na beraadslaging of we zouden opstappen of betalen werd het toch maar de tweede optie. Maar nog groter werd onze verbazing telkens wanneer iemand binnenkwam, en hetzelfde tafereel zich afspeelde. Tot bleek dat er ook toeristen zijn die niet van dialoog houden en meteen opstapten, ondertussen de verkregen drankjes in het meubilair gooiend. Zelfs toen ze al op de trap naar beneden waren hoorden we het glas nog rinkelen.

De Thais noemen Bangkok Krung Thep of stad der engelen. Op het eerste zicht lijkt deze metropool met 14 miljoen inwoners officieel – bijna 20 miljoen effectief – een wirwar van oud en nieuw, oost en west, sereniteit en chaos, van het exotische en het alledaagse en dit alles in een variatie van bouwstijlen, kleuren, geuren en geluiden. Vandaag de dag leeft één Thai op acht in Bangkok. De ‘stad der engelen' vormt een wereld op zich en wij konden er uren rondslenteren. Meestal liepen we naar Chinatown. Het was een ander Bangkok dan Patpong. Geen dure hotels, drukke shoppingmails of glitterend nachtleven. Een stuk Bangkok waar weinig toeristen kwamen vol stortplaatsen en open riolen met ratten en straathonden. Maar de honderden steegjes, amper drie meter breed, overdekt met luifels alsof je binnen loopt, zijn van een onbeschrijflijke gezelligheid. Tussen de kraampjes waar vanalles te koop is van textiel tot horloges, van vis tot vlees, van fruit tot specerijen, word je alle vijf meter verleid door het lekkers wat men op zelf aangemaakte houtvuurtjes klaarmaakt

En dat alles aan prijzen die zo laag liggen dat je ze zelfs niet democratisch kan noemen. Als toerist heb je in Thailand nooit het gevoel dat men van je profiteert, dat er op je wordt neergekeken, laat staan dat je wordt uitgemolken. Toch niet op het vasteland. Later zou blijken dat ik dat gevoel in Phuket wel had, maar dat beschouw ik dan ook niet als een stuk van Thailand. Als ik vergelijk met andere plaatsen in de wereld waar ik eerder vertoefde, aanziet men je hier niet als een ‘dollarteken' maar als een mens van onze wereld die geïnteresseerd is in hun cultuur. De bath is dan ook niet het belangrijkste in het leven van de Thai. Respect, eerlijkheid, geloof en traditie zijn even belangrijk. Het zijn dingen die ingebakken zijn in de opvoeding en het leven van deze mensen. Ook in Bangk

Onze tweede dag sloten we af met een boottocht op de Chao Phrao rivier. Na een stuk op de rivier vaart men de met de rivier verbonden kanalen in, de zogenaamde klongs. Eeuwenlang fungeerden de rivieren en klongs als de hoofdwegen van Thailand. Een rondvaart over de klongs is een uiterst comfortabele manier om de stad te zien. De vaartuigen die hiervoor gebruikt worden zijn lang en smal en voorzien van een oude vrachtwagenmotor. De schroef is bevestigd aan een lange stok die bediend wordt door de ‘kapitein' die achter op de boot staat. Wanneer de klongs ondieper worden duwt men de stok met de schroef minder diep in het water dan in de rivier. Dat er vis zo groot als een arm in overvloed aanwezig is kan je ondervinden als je een pak droog brood meeneemt en later overboord kiepert.

Uit de vakkundigheid van de Thaise gidsen kun je opmaken dat het beroep van gids hier heel serieus wordt genomen en dat men daar meer van verwacht dan enkel met de mensen rondrijden. Dat bleek al snel toen we Randy leerden kennen. Hij was 42, vriendelijk, doch in het begin gereserveerd. Later veranderde hij in iemand die altijd een grap klaar had. Hij was klein maar gezet wat kon gelinkt worden aan het leven en reizen met toeristen, en de privileges die daaraan verbonden waren. Randy was afkomstig uit Chang Mai waar zijn vrouw nog woonde maar hij verbleef meestal in Bangkok of was onderweg met zijn toeristen. Hij was erg toegewijd in zijn job en zag zijn vrouw zelden. Ook niet wanneer we later in Chang Mai verbleven en hij de kans had. Hij werd onze leidsman voor de komende tien dagen.

Ons eerste bezoek werd de Grand Palace, de belangrijkste koninklijke en religieuze bouwwerken van de stad. Thailand is tegenwoordig een constitutionele monarchie met een premier die wordt verkozen door de Nationale vergadering. Koning Bhumibol oftewel Rama IX, heeft enkel nog een ceremoniele functie maar zijn populariteit ligt een flink stuk hoger dan in onze monarchie. Hij woont al geruime tijd in een nieuw opgetrokken paleis, enkele kilometers verder. The Grand Palace is reeds meer dan tien jaar enkel nog een toeristische attraktie alhoewel hoge eregasten hier ook nog dikwijls worden uitgenodigd. Zo had prins Filip in 1999 de eer deze vertrekken te bezoeken op een officieel staatsbezoek. Het indrukwekkendste gebouw is de Chakri Maha Prasad. Dit was de van drie torenspitse voorziene koninklijke residentie die de binnenplaats van het complex domineert. Het is een indrukwekkende combinatie van Thaise en Westerse bouwkunst. De bovenverdieping onder de hoge centrale spits biedt onderdak aan de gouden urnen met de as van enkele koningen uit de Chakri-dynastie. In de centrale ruimte is de schitterde Chakri-toonzaal waar zich de gouden troon bevindt onder de uit negen schermen bestaande witte parasol. Naast de Chakri Maka Prasad bevindt zich de deur naar de verboden vertrekken. Hier vertoefde vroeger de talrijke vrouwen van de koning. Wat Phra Kaeo, De Tempel van de Smaragden Boeddha, doet dienst als koninklijke gebedsruimte. Het is een spectaculair gebouw met een wirwar van vergulde torenspitsen, schitterende paviljoenen en prachtige, hoog oprijzende beelden van goden uit de mythologie. De Wat Phra Kaeo huisvest het heiligste boeddhabeeld van Thailand. Het is 75 centimeter hoog en gemaakt uit smaragd.

Wat Phra Chettuphon, de tempel van de liggende boeddha, is beter gekend als Wat Po. Het ligt eveneens in de stad op vijf minuten rijden van The Grand Palace. Het was als het ware de eerste universiteit van Thailand. Door een tekort aan leraars werden hier medicale planten, stenen en wandschilderingen, steeds vergezeld door teksten, tentoongesteld als zelfstudie voor het volk. De liggende boeddha is 46 meter lang en 15 meter hoog en is geheel bedekt met bladgoud. De geest van Boeddha – zijn naam betekent ‘De Verlichte' – is alom vertegenwoordigd. Bij het krieken van de ochtend kan men het dagelijkse tafereel aanschouwen van de bonzen en hun leerlingen (samen 5 miljoen mensen), die in ganzenpas met een houten kom in de hand door steden en dorpen trekken, bedelend om hun dagelijkse brood. De Thaise vrouwen wachten hen op voor hun huizen en schenken rijst, curry of groenten om daarna te buigen en de monniken te bedanken voor deze gelegenheid om een tham boun te verrichten, een goede daad waar rekening mee gehouden wordt in een volgend leven. Ongeveer 95 procent van de bevolking belijd het boeddhisme. Er zijn meer dan honderdduizend tempels en dertigduizend kloosters in Thailand, waar ongeveer tien procent van de mannelijke bevolking woont. Iedere Thaise jongen trekt zich tijdens zijn adolescentie gedurende twee of drie maanden terug in een Wat (klooster), waar hij het leven van een bonze leidt. De buot nag, een ritueel even belangrijk als een huwelijk of een begrafenis, symboliseert Boeddha's afscheid van de wereld. Gekleed als een prins verlaat de toekomstige novice het huis van zijn ouders om naar een klooster te gaan. Met geschoren hoofd en wenkbrauwen rijdt hij te paard of in een auto door het dorp, vergezeld door muzikanten en dansers, voordat hij de Wat binnengaat waar hij het saffraankleurige kleed zal aantrekken. Hier zal hij leren mediteren, een goede opleiding ontvangen en gehoorzamen aan niet minder dan 227 leefregels. Het boeddhisme zou ontstaan zijn in de 6 e eeuw v.c. Prins Siddharta, zoon van koning Suddhodana wiens koninkrijk in Nepal lag, werd een leven als groot heerser voorspeld. Doch hij verliet het paleis om zes jaar lang door de vallei van de Ganges te reizen. Toen, op 35-jarige leeftijd werd hij zich bewust van lijden en dood. Hij werd asceet en zwoor alle wereldlijke genoegens af. Boeddhisten geloven in reïncarnatie.

Na de dood wordt iedereen gereïncarneerd als mens, als wijze of als dier, naargelang zijn of haar karma, de balans van de goede en slechte daden van een leven. Boeddha biedt de mogelijkheid te ontkomen aan deze eindeloze cycli van reïncarnatie en het nirvana te bereiken, de staat van opperste wijsheid. Eigenlijk is het boeddhisme meer een filosofie dan een religie die steunt op vier waarheden: Bestaan houdt lijden in. Dit lijden komt voort uit verlangen. Verlangen moet overwonnen worden om het lijden te voorkomen. Om verlangen te overwinnen moet men leven in discipline.

De Keerzijde van Bangkok's explosieve groei ondervonden we toen we de derde dag de drijvende markten wilden bezoeken. Van aan ons hotel reden we twintig meter en stonden dan vijf minuten stil. Daarna reden we nog eens vijftig meter en ditmaal stonden we tien minuten stil. De uitlaatgassen van de bus voor ons stroomden langs de ventilatieroosters binnen. Zonder drastisch ingrijpen dreigen milieucatastrofes miljoenensteden als Bangkok in de 21 e eeuw onleefbaar te maken. Het koste ons zeker een uur om de stad uit te geraken. Eens uit de stad is het aangenamer onderweg. Je rijd constant op een goed wegennet langs rijstvelden en plantages. Het is enkel opletten voor de Thaise chauffeurs die bijna allemaal denken de snelheidsrecords van Michael Chumacher te kunnen breken.

Na onderweg nog een bananen-en kokospalmenplantage bezocht te hebben, zetten we koers naar de drijvende markten van Damnoen Sadoeak. Het ligt 109 kilometer ten Zuidwesten van Bangkok. 's Ochtends vroeg peddelen de boerenvrouwen gekleed in blauwe hemden en met strooien hoeden in hun kano's volgeladen met piramides groenten, fruit of specerijen de markt op. Begroetingen worden uitgewisseld en na een spannend rondje afdingen wordt de koop gesloten. De markt wordt zo vroeg op de dag gehouden om de hitte te vermijden. Het is een wirwar van bootjes die als mikadostokjes over de kanalen verdeeld zijn. Ook langs de kades is er de nodige bedrijvigheid. Ik liet mij daar een potje tijgerbalsem verkopen, nadat een oude vrouw mij met een spirituele hoofd- en nekmassage probeerde duidelijk te maken welke krachten haar produkt wel bezat. De drijvende markten van Damnoen Sadoeak zijn onontbeerlijk in een reisje Thailand, wel spijtig dat dit bonte schouwspel zich afspeelt tussen bussen toeristen die af en aan rijden. Zo verliest iets authentiek altijd zijn eigenheid en zie je soms dingen die afwijken van het normale leven. Een beeldschoon kind van een jaar of zeven, acht probeerde prentkaarten aan me te verkopen. Ik weigerde maar nam haar handje vast. Ze wou met me meegaan tot ze plots voelde dat er een briefje van 20 bath, dat voor haar bestemd was, in m'n hand zat. In een kinderlijke, doch sierlijke elegantie knielde ze voor mij, handen samengevouwen onder de kin, wat hier zoveel betekent als gegroet, vaarwel of bedankt. Graag gedaan kind, doch foei aan de ouders die hun kinderen liever als lokaas gebruiken dan hen naar school te sturen.

Na de middag reden we verder richting Birma – dat nu Myanmar heet – Van de grens zouden we steeds een vijftigtal kilometer afblijven want Birma is niet zo toeristvriendelijk en heeft niet zo'n beste diplomatieke betrekkingen met Thailand. Onderweg deden wij ons tegoed aan het heerlijke fruit dat Randy voor ons gekocht had. Het waren fruitsoorten waarvan ik me de naam niet meer herinner, typisch Thais dus. In elk geval is het fruit in sommige overzeese gebieden een waar genot, niet te vergelijken met ons ingevoerd fruit.

Onze chauffeur heette Ot, een mooie, elegante jongen van half de dertig. Hij had had het uiterlijk van een 20-jarige maar was zeer rustig, zowel in omgang als in zijn manier van rijden. En dat was een hele geruststelling. Ot zou zich nooit mengen in onze debatten maar zat altijd aandachtig achter zijn stuur en antwoorde vriendelijk, maar enkel wanneer je hem iets vroeg.

Omdat Thailand nooit kolonisatie kende hoefde het tijdens de tweede wereldoorlog ook niet te vrezen voor aanvallen van de Japanners. Die rukten namelijk op naar de landen die kolonies waren van landen die aan de kant van de geallieerden stonden. De Japanners vroegen enkel doorgang over Thais grondgebied. Dit werd ook toegestaan en voor de rest wenste de Thaise overheid zo weinig mogelijk betrokken te worden bij de oorlog. De Jappen maakten hier gebruik van door een spoorweg door Thailand aan de leggen tot in Birma waar hevig strijd werd geleverd tegen de Engelsen. Ze wilden deze gebruiken om troepen, voorraden en zwaar materieel tot in Birma te brengen. Voor de aanleg ervan werd beroep gedaan op honderdduizenden krijgsgevangenen die gevangen genomen waren in Japan, Birma, Cambodja of Indonesië. Doordat in dit laatste land onze noorderburen nog een voet in huis hadden, zouden ook nog enkele duizenden Hollanders meewerken aan ‘De Dodenspoorweg'. Want dat zou de bijnaam worden van deze bijna vijfhonderd kilometerlange verbinding. Het dankt zijn naam aan de vijfentwintigduizend die sneuvelden bij de aanleg. Omdat men, vooral in het westen, door een onherbergzaam gebied moest geraken werden rotsen opengesplijt door springstoffen aan te brengen, wat levens koste. Maar de grootste bondgenoot van de duivel, zou de ondervoeding en de ziektes worden. Er was sprake van een zeer slechte behandeling. De onfortuinlijken kregen amper te eten en leefden en werkten in onhygiënische, onmenselijke omstandigheden waardoor er tyfus, malaria en andere ziektes uitbraken.

Binnen de omheining van de Wat Chai Chumphon tempel herinnerde het JEATH oorlogsmuseum ons later op de dag aan deze tragische tijd.

Nadien zouden we ook nog het Kanchanaburi War cemetery bezoeken, het kerkhof waar 6982 slachtoffers begraven liggen, en daags later bezochten we ook nog het Hellfire Pass Memorial Museum, waar we na een wandeling van twintig minuten door de jungle langs de gedenksteen liepen die op de spoorlijn was aangebracht op het punt waar veel bloed gevloeid had. Onze voorgangers waren hier vorige week geconfronteerd met een koningscobra, na de mamba één van de dodelijkste reptielen ter wereld, en Randy had alle moeite gehad om de groep te kalmeren en in ter plaatse rust te laten staan tot het beest ver genoeg was om verder te trekken.

Maar nu waren wij nog steeds op weg naar Kanchanaburi. Dit dorp gelegen aan de rivier Kwai bezit één van de bekendste spoorwegbruggen van Azië en misschien wel van de wereld. De brug over de rivier de Kwai was een belangrijk punt op het traject en werd daarom vaak door vliegtuigen van de geallieerden gebombardeerd en zwaar beschadigd. Daardoor werd de bevoorradingsroute van de Japanners geblokkeerd. Iedereen heeft vast de film ‘Bridge over the river Kwai' met William Holden gezien. Men kan de brug ongestoord oversteken en aan de overzijde vindt men onder de brug Thaise vrouwen en kinderen die aan hun kraampjes nog wat snuisterijen aan de man en vooral aan de vrouw proberen te brengen. We lunchten op een terras dat een beetje over de rivier hing vlak naast de brug. Het terras was afgeboord met zandkleurige bloembakken van een 40-tal centimeter hoog, die tussen de geraniums bewoond werden door veelkleurige salamanders. De oevers waren ruw begroeid met allerlei tropische bomen en struiken en her en der stonden hutten aan de rand van het water waar vrouwen bezig waren met de was, daarbij de Kwai gebruikend als Miele. Terwijl men onze Thaise schotels bracht peinsde ik nog na hoe contradictorisch het wel was, dat net hier zo slag was geleverd, twee generaties geleden. De omgeving ademt namelijk zoveel rust en vrede uit. Maar spoedig ging mijn aandacht naar geuren van kip, curry en citroengras. We genoten van onze maaltijd alhoewel Ingrid een beetje overmoedig was geweest met onze ‘strafste' schotel en dat letterlijk en figuurlijk moest uitzweten. Aangezien het gehemelte van de gemiddelde Europeaan niet aan de hoeveelheid pepers, zoals de Thai dat gebruiken, gewend is zul je als toerist altijd wel een aangepaste dosis krijgen, tenzij je zoals wij meestal ‘pet' bestelden.

Niet iedereen kan de hete Thaise gerechten appreciëren, zeker niet met 35 graden op de thermometer. Je bent er meestal ofwel voor, ofwel tegen. Wij behoren in elk geval tot de eerste categorie. Nooit at ik ergens beter. Zelfs nu nog schaft de pot thuis geregeld gerechten van Thaise origine, wie interesse heeft kan bij mij altijd enkele recepten vinden. Later zou ik met Randy, tussen pot en pint, een gesprek hebben over de oorsprong van die sterk gekruide spijzen in tropische streken. Er zijn verschillende verklaringen voor maar de meest aannemelijke voor mij is dat in die streken de mensen vroeger zeer arm waren, en dat men daarom bij rijst wat pikant spul deed om meer smaak te verkrijgen. Zo kon een vader met vrouw en meerdere kinderen, met enkel rijst en een klein stukje vis of kip zijn kroost een betaalbare maaltijd geven.

De Thaise keuken is ook door zijn geografische ligging, zijn historische ontwikkeling, zijn cultuur en niet in de laatste plaats het boeddhisme beïnvloed. Er is regionaal nauwelijks onderscheid merkbaar, behalve dat men in het noorden de voorkeur geeft aan kleefrijst boven de in de overige delen van het land gebruikte langkorrelige rijst, en dat de gerechten in het noorden over het algemeen ook wat minder scherp zijn. De in het zuiden levende bevolking houdt van scherp gekruide curry's, die door de toevoeging van kokosmelk wat afgezwakt worden. Andere veelgebruikte ingrediënten zijn vissaus, oestersaus, pindasaus, gember, citroengras, limoenblaadjes verschillende soorten pepers. Men kan in heel het land op straat eten. Van de grootste stad tot het kleinste dorpje, zelfs in landweggetjes of in de bergen, overal maakt men wel iets klaar wat onder de noemer ‘eten' valt. Voor Randy bleek het heel moeilijk vijf kraampjes te passeren zonder iets mee te nemen.

Het gekozen hotel voor de komende twee nachten lag zo'n vijf kilometer van ‘The bridge', eveneens aan de Kwai. Ook hier was het zeer ‘quiet en peacefull', en dat gevoel werd nog gesterkt door het feit dat wij en één Thaise familie de enige gasten waren. Onze kamers lagen in het groen met zicht op de rivier en waren ruim, terrasje met tafel en stoelen inbegrepen. We namen iets meer tijd om te relaxen en ik begon aan een boek dat eigenlijk niet zo paste in deze atmosfeer, namelijk het waar gebeurd verhaal over de incestzaak van Erpe-Mere in Nederland, over de verschrikkelijke mishandelingen die Yolanda had moeten doorstaan. Toen ik in het begin enkele stukken voorlas moest Mies zo walgen dat zij het niet meer kon aanhoren. En het ergste moest nog komen. We zaten even aan het zwembad, nadien onder een prieeltje, vanwege de hevige regen. Gedurende de ganse periode dat we in Thailand verbleven kende we één droge dag. De anderen waren een afwisseling van zonneschijn en bewolking maar steeds met een hoeveelheid neerslag. Maar we verteerden de regen goed, bij zulke temperaturen is een verfrissing welkom, en meestal was het van korte duur.

Na ons avondeten, tijdens een partijtje snooker, beraamden we het plan om een nachtelijke wandeling te maken. Uitgerust met een zaklantaarn en onze ledematen geurend naar muggenmelk, vertrokken we richting duisternis. We liepen langs plantages en stukken palmenwoud, bergkammen doemden als silhouetten aan de rechterkant op. Sommige stukken waren zo donker dat we de zaklantaarn moesten aansteken om niet naast de weg te belanden. Maar het was aangenaam koel nu, en we werden niet getrakteerd op het lawaai van auto's of industrie. We waren alleen met de natuur. En met de geluiden van de dieren die op de plantages thuis waren. We hoorden krekels, zwerfhonden, soms iets ondefinieerbaars. Na een goed halfuur stappen bleek dat de route die we gekozen hadden ophield te bestaan. Geen doorkomen aan, dan maar teruggedraaid, en zo waren we na een goed uur al terug in ons hotel.

De hemel gloeide als nooit tevoren. Het asfalt voor ons was heet als een oven en veroorzaakte luchtspiegelingen. Ook die dag zouden we nog regen zien maar nu scheen de zon net boven het gebergte en het leek al wel vuurbal, terwijl het dashboardklokje amper 10 uur 30 aanwees. We waren alweer op weg naar een nieuwe bestemming maar gelukkig dat ons busje uitgerust was met airco en dat Ot daar uiterst verstandig mee omsprong. Gewoonlijk was Randy de vrolijke noot behalve wanneer we reden. Dan zat hij meestal voor zich uit te staren of converseerde hij op een rustige, bijna fluisterende manier met Ot. Vandaag bleek hij zelfs nog niet helemaal wakker want hij zat te knikkebollen alsof zijn hoofd een lichaamsdeel was waar men teveel gewicht had ingestoken. Ook ik en Mies zaten zwijgzaam op de tweede rij -we zaten steeds op dezelfde plaatsen- en wanneer ik een vraag lanceerde richting derde rij kreeg ik enkel antwoord van Pascal. Aan onze toestand van stand-by zou een einde komen toen we onze eerste bestemming van de dag naderden. Het was een klein lokaal treinstationnetje, waar we de trein wilden nemen om een stuk op de dodenspoorweg te rijden. Na enig over en weer geloop besloot Randy ons enkele kilometers verder naar een ander station te brengen. Dit station lag naast de Kwai, net voor een bergmassief, waar een brug tegenaan was gebouwd. Omdat we nog ruim de tijd hadden verkenden we eerst de omgeving. We liepen over de brug, regelmatig omkijkend of er geen trein aankwam. Een vijftiental meters onder ons bevond zich water en oevers, tot honderd meter boven ons niets dan rots, waar regelmatig stukken afbrokkelden. Na onze wandeling, die iets weg had van alpinisme in de Grand Canyon, had Randy al voor de treintickets gezorgd. Net voor we opstapten zagen we iets verderop nog hoe men ginds bamboe droogt, namelijk de bamboebladeren verdelen over een golfplaat en de natuur de rest laten doen. De treinrit koste ons 3 bath per persoon, een prijs die in België niet eens de kosten voor het afrukken van het ticket dekt. We reden eerst met de nodige voorzichtigheid over de brug. De trein schokte van links naar rechts en je mocht er niet aan denken wat er zou gebeuren met een onvoorzichtige machinist. De rest van het traject bestond voornamelijk uit wildernis. Na een kwartier stopten we eveneens aan een klein stationnetje waar Ot ons al stond op te wachten. Randy genoot nog steeds van zijn, in frituurolie gebakken, rijstsnoepjes. Hij had het aan het vorige station weer eens niet kunnen laten.

Ot bracht ons nu naar een plaats aan de oever van de Kwai waar we afspraak hadden om een boottocht te maken. We voeren stroomopwaarts op de brede rivier met z'n vele bochten en ik moest even denken aan de film ‘Rambo'. Hier en daar werden stukken jungle onderbroken en werden olifantenkampen zichtbaar. Het was het eerste ‘livebeeld' van volwassen mastodonten maar vanaf vandaag zouden we bijna dagelijks olifanten zien. Nochtans telt Thailand veertigduizend olifanten minder dan twintig jaar geleden. Eén van de redenen hiervoor is de industrialisering. Steeds meer dieren worden vervangen door tractors. Een olifant kan zestig jaar worden, maar kost een familie heel wat, eer hij ‘operationeel' is. Eén van de familieleden trekt naar een trainingskamp waar hij zich de komende 5 jaar enkel zal bezighouden met de opleiding van het kalf. Ook het onderhoud later is niet te verwaarlozen. Een volwassen vrouwtjesolifant eet dagelijks tweehonderd tot tweehonderd tachtig kilo bananen. Mannetjes worden enkel gebruikt om te kweken. Hen africhten blijkt een te zware dobber. Tegenwoordig wordt meer dan zestig procent van de Thaise olifanten gebruikt in het Toerisme, wat een betere opbrengst garandeert dan op de plantages of in de ontbossing. Net ter hoogte van een trainingskamp minderde onze boot vaart om met een wijde boog terug

stroomafwaarts terug naar ons vertrekpunt te dobberen.

Ons laatste bezoek vandaag brachten we aan een waterval die door de plaatselijke bevolking werd gebruikt als waterpretpark voor de kinderen. Sierlijk, doch met gematigde kracht kwam het rivierwater hier vanaf een tiental meter hoogte naar beneden om daarna nog ettelijke

meters verder minder stijl breed uit te vloeien in allerlei kleine meertjes. Dit stuk werd door de kinderen gebruikt als afrijs wat heel wat waterpret opleverde. De rest van het familie lag languit op dekens tussen de bomen te genieten van deze attraktie of speelde een gezelschapsspel. Maar bij alle gezinstaferelen was de pic-nic er steevast bij. Om onze conditie op pijl te houden liepen we via trappen naar de bovenkant van de waterval die een nogal teleurstellend beeld opleverde. In Cuba beklom ik op een overlevingstocht, o.a. de 38 meter hoge Trinidad falls welke echt wel van een ander kaliber zijn. Dan de pijlen maar vertrouwd die ons de weg wezen naar een andere waterval een half uur verder. Ook deze was teleurstellend maar we kwamen wel een familie tegen die blijkbaar besloten had in het bos te gaan wonen, wat een aardige kennismaking werd.

Tussen Bangkok en de Noord-Thaise stad Chang Mai ligt meer dan 700 kilometer. De weg erheen is zeer interessant. Eerst komt men over de vlakte van Menam, een enorme rijstschuur. Voor zover het oog reikt, volgen de rijstvelden elkaar op, bespikkeld met silhouetten van gebukte vrouwen die de rijst planten, hun gezichten verborgen onder hun strohoeden. Reizen met de trein is steeds een compromis tussen snelheid, comfort en toch nog iets van de omgeving zien. De Nakornping Express zou ons in dertien nachtelijke uren naar het Noorden brengen. In alle overheidsgebouwen van Thailand galmt om zes uur 's avonds het nationale volkslied door de luidsprekers. In de stationshal stond iedereen stokstijf, borst vooruit, hoofd een beetje naar boven, luidop meezingend. Ook de mensen op het perron naast de trein. Amper enkele seconden na dit vertoon blies ons vehikel witte rook langs het perron, sloot zijn deuren en vertrok. Ik zag de skyline van de stad voorbij schuiven en herkende buurten waar ik enkele dagen geleden had rondgelopen. Ik dommelde af en toe in. Het was de conducteur die mij terughaalde: ‘Sir, het is tijd om uw bed op te maken'. Met grote vaardigheid veranderde de conducteur de coupé waarin ik zonet nog had gedagdroomd in enkele bedden. De trein zette zijn trage rock-‘n-roll naar het Noorden zonder haltes voort en ik viel in slaap. En droomde van vergeten dorpen. Wat een wonderlijke wereld was deze trein vol slapende en dromende passagiers, die, ieder in hun eigen universum, zich tijdens een tropennacht toevertrouwden aan een stalen rups, die hen stuk voor stuk naar hun bestemming bracht. Rond middernacht toen ik een bezoek bracht aan het toilet en door het raam keek, zag ik een heel dorp onder water staan door de overvloedige regen van de laatste tijd. Dat was nabij Ayutthaya, de vroegere hoofdstad van Siam, maar ik was van deze toestand al op de hoogte gebracht door het Belgische televisienieuws net voor afreis. Ik klom terug in mijn bed, gespte de riemen terug vast die mij moesten behoeden voor een schedelbreuk, trok het gordijntje dicht en sliep verder.

De nacht was ongemerkt overgegaan in de ochtend en ik hoorde passagiers opstaan en hun bagage bijeenzoeken. Iemand liep door de gang. Het was de conducteur die opnieuw begon aan de transformatie van de slaapkamer. Het was precies half acht toen de trein tot stilstand kwam en een laatste keer stoom afliet. Maar in het station van Chiang Mai gonsde het al van de bedrijvigheid. De toeristen die hier onbesproken en ongeïnformeerd toekwamen werden spoedig geholpen door de zeer bereidwillige meute. Zelfs op houten borden kon men de prijzen aflezen van de diverse kamers en hotels die Chang Mai rijk is, en deze lagen allemaal tussen de honderd en twaalfhonderd bath. Een taxi bracht ons op drie kwartier doorheen de stad naar het Lanna View hotel waar we eerst van een ontbijt genoten alvorens de ambachtelijke fabrieken uit de streek te bezoeken.

Onze maatschappij wordt gekenmerkt door steeds meer modernisering. Ieder kind van tien jaar kan met een computer overweg en ook wij verdiepen ons steeds meer en meer in moderne technologie. In het land waar ik nu op bezoek was, lagen de zaken op sommige plaatsen nog enigzins anders. In de dorpen net buiten Chiang Mai zag ik nooi eerder zo'n handvaardigheid. We bezochten zijdefabrieken, waar ons het proces van cocon tot tapijt werd uitgelegd en reden vervolgens naar een lakmé-fabriek waar in hout allerlei soorten voorwerpen werden gemaakt, die vervolgens met een zwarte brij werden gelakt en met de hand uitgesneden of geschilderd.

Na het middagmaal bezochten we nog een leder- en zilverfabriek en een diamantfabriek waar ik uit de lucht viel toen ik de prijs vroeg van één van hun pronkstukken: 3 miljoen bath! Maar het interessantste en meest typische van allen vond ik het parasolfabriek. Tijdens een rondleiding leerden we hoe een parasol vervaardigd wordt. Eerst wordt papier in water gelegd tot dit mals is, vervolgens wordt de pulp uitgesmeerd op een raam met een soort vliegendraad en in de zon gedroogd. Dit wordt op maat gesneden naargelang de maat van de parasol. De nerven worden met een grote handvaardigheid gesplitst en bevestigd op het scherm. Wanneer ook nog het ‘mechanisme' is aangebracht worden ze met de hand geschilderd en in de zon gedroogd. Het bewonderenswaardige schilderstalent wordt pas echt duidelijk wanneer je vraagt om een tekening aan te brengen op je kleding of dergelijke. Wij verkozen een olifant met palmboom op mijn T-shirt en een buikzakje van Mies. En allemaal in no time and for no money. In alle fabrieken heb je de mogelijkheid om in de winkel of toonzaal te kopen maar steeds zonder aandringen zoals je bijvoorbeeld in Turkije of Marokko wel ondervindt. Wij gingen 's avonds in elk geval goed beladen naar huis, onder andere met een waaier van twee meter vijftig breed.

Chiang Mai is met driehonderdduizend inwoners de tweede grootste stad van het land en het is er aangenaam vertoeven. Door zijn noordelijke ligging en de hoogte van vierhonderd meter boven de zeespiegel is het er aardig wat koeler dan in Phuket, zelfs koeler dan Bangkok. De stad bruist van het leven, doch zonder de verstikkende lucht die Bangkok in zijn greep houdt. Chiang Mai is in het Zuiden omgeven door tientallen kilometers rijst- en landbouwvelden. Dat kan men zien wanneer men op de heuvels van de Noordelijk gelegen bergen staat. ‘De roos van het Noorden was lange tijd alleen bereikbaar over de rivier of op de rug van een olifant. Afgesloten van de rest van de wereld is de betovering van zijn schatten bewaard gebleven, de elegantie met zijn teakhouten huizen, oude wallen en grachten.

Nu waren we in een taxi onderweg om onze gastronomie nog wat bij te schaven en dan zit ik steeds op de eerste rij. Speciaal zou het in elk geval worden want hier in Chiang Mai kan je een Kantoke-diner meemaken, en als ik zeg op de eerste rij dan is dat nog toepasselijk ook want in deze cultuur zit men allemaal op de grond rond een podium waar dames sierlijke dansen opvoeren, terwijl men de gerechten opdient in het midden van je gezelschap. Dit gebruik stamt af van Birmaanse inwijkelingen die deze traditie al eeuwenlang in stand houden. Men verwacht enkel dat je je voetzolen naar beneden houdt, wat na verloop van tijd wel tot krampen kan leiden. Toch is dit een unieke ervaring. Het Thais-Birmaans eten was weer voortreffelijk, alleen spijtig dat ik er niet tussenuit kon, mee het podium op te stappen en mij voor heel de zaal eens grandioos belachelijk te maken door mee te dansen. Tot groot jolijt van de dames natuurlijk.

Na ons diner lieten we ons afzetten in het hartje van de stad want we wilden nog een pint gaan pakken. Na wat sight-seeing langs de kraampjes van de avondmarkt kwamen we in een Belgisch café terecht. Het was nu niet onmiddellijk mijn idee om in Thailand een Stella te gaan drinken, maar de uitbater was iemand uit de streek van Pascal en zij wou daar eens een kijkje gaan nemen. Ik dronk dan maar een Mekong, een soort whiskey gemaakt van rijst, en spotgoedkoop in Thailand. Maar veel meer zouden er niet volgen tijdens mijn verblijf, de temperaturen zijn hier namelijk niet ideaal om veel van dat soort spul naar binnen te gieten.

Onze terugrit werd wederom een attractie op zich, wanneer we na een rondje onderhandelen in een tuc-tuc stapten. Dat zijn driewielige motorvoertuigen, overdekt, maar langs de zijkanten open. Best comfortabel met drie personen maar wij mochten met vier mee. En er zat blijkbaar een gek achter het stuur. Een ontsnapte uit één of ander Thais gesticht. Ondanks het feit dat ik rechtstaand en omgekeerd aan het voertuig hing, hield de chauffeur een rodeostijl aan. We dachten wel vier, vijf keer dat we het hotel niet levend zouden halen. Met drie gillende meiden, en ik als een vlag aan een kermisattractie scheurden we door de stad richting hotel.…of ziekenhuis? De schrik sloeg me om het hart telkens de chauffeur, zonder vaart te minderen, achteruit keek en iets onverstaanbaar brabbelde. Ik stak enkel mijn duim op en neep de billen dicht.

Openstaan voor een nieuwe cultuur is een must voor reizigers, doch heb ik ook steeds een kritische kijk op mijn gastland. Uit al het voorgaande blijkt echter dat, ondanks dat ik al heel wat landen bezocht heb, Thailand tot op de dag van vandaag goed bevallen was. Zeer goed bevallen was! Thailand was eigenlijk vanaf de eerste dag een schot in de roos. Met deze gedachte vertrokken we in de laadbak van een jeep richting bergen, wist ik dat de mooiste kanten van het land nog moesten volgen.

Eerst stopten we aan een markt om een voorraad eten en vooral water in te slaan. Onze berggids die Ton heette adviseerde ons vier liter per persoon per dag mee te nemen om de jungletrekking van twee dagen tot een goed einde te brengen. De tweede stopplaats werd een olifantenkamp waar we een rit op een olifant maakten. Een groot beest, maar goed afgericht! Vervolgens trokken we met de jeep verder de bergen in, waar we langs de weg nog verschillende olifanten tegenkwamen. Op een stuk ontbost terrein werd uiteindelijk halt gehouden en onze rugzakken klaargemaakt. De mijne woog zo'n vijftien kilo, schat ik. Met enorm veel zin vertrokken we. We trokken hogerop de bergen in, tot een bergdorp waar we zouden overnachten. De tocht was avontuurlijk en mooi maar wel zwaar. Zelfs met mijn sportieve aard spoot het zweet uit mijn poriën, en het gebeurde meer dan eens dat Mies zich misstapte in het onherbergzame en dichtbegroeide woud. We liepen door jungle, langs rivieren en soms langs rijstvelden waarvan je je afvroeg hoe iemand deze plek ooit gevonden had.

Ton vertelde dat boeren hier vijf maanden in een barak woonden om de rijst te planten en te oogsten om dan terug naar de stad te verhuizen. Onderweg werd één keer aan een waterval gestopt om te eten maar er werd meerdere keren gestopt om te drinken of om uit te blazen. De weg liep bijna permanent bergop. Na vijf a zes uur zwoegen verschenen in de verte de

eerste hutten van een Karen-village, onze slaapplaats voor de komende nacht. Totaal uitgeput, Mies gehavend aan het been door een valpartij, stapten we het dorp binnen, met naast ons de dorpskinderen die blijkbaar verheugd waren met ons bezoek. Centraal gelegen in het dorp stonden de waterbuffels, die op het land gebruikt werden, op ‘het marktplein'. Onder alle hutten, wat eigenlijk meer paalwoningen waren, lagen enkele varkens en kippen, het enige vlees op het menu hier. De Karen zijn een stam oorspronkelijk uit Myanmar, zij bestaan uit ongeveer driehonderdduizend mensen, en wonen al langer dan alle andere stammen in Thailand. Zij verbouwen rijst en leven grotendeels in het gebied van Mae Hong Son in redelijk laag gelegen dorpen rond de vijfhonderd meter, al was ons Karen-dorp daar een uitzondering op met meer dan duizend meter. Hun gemeenschappen zijn matriarchaal, de vrouwen erven het bezit en de mannen wijden zich aan het trainen van olifanten. Zij drinken

geen alcohol en gebruiken geen heroïne zoals andere stammen. De vrouwen zijn uitstekende wevers, wij kochten als dank voor onze overnachting dan ook een mooie bontgekleurde lap stof die nu dienst doet als tafellaken. Voor de watervoorziening had men een buizensysteem aangelegd vanaf een hoger gelegen rivier. Deze liep naar één centraal punt in het dorp waar men een hokje had rond gebouwd en dit werd onze badkamer voor vandaag. We sliepen in open hutten op bamboe bedden, een halve meter boven de grond om het ongedierte weg te houden. De keuken was zo primitief, zijn naam niet waardig. Maar het was wederom een unieke ervaring en ons gastgezin deed aardig moeite om het ons zo aangenaam mogelijk te maken. Voor de communicatie deed Ton dienst als tolk en zo vernam ik dat deze bewoners zelden beneden in de bewoonde wereld komen. Bij ziekte wordt de medicijnman erbij gehaald en behelpt men zich met de kruiden die de natuur te bieden heeft. Enkel bij zeer ernstige aandoeningen of operaties wordt de patiënt naar het hospitaal in de stad gebracht en wordt er een forfaitair commissieloon aangerekend van vijfendertig bath. Na zonsondergang werd er in de ‘keuken' een kampvuur aangemaakt waarrond wij met enkele families plaatsnamen en Ton speelde enkele deuntjes op gitaar. In het vuur werd een pan gelegd en noten gebrand die best lekker waren. De Karenvrouwen zaten glimlachend maar zwijgzaam aan het vuur. Wat kan het leven toch simpel zijn. Op zo'n momenten verfoei ik onze maatschappij, met al zijn nodeloze luxe en de problemen en jalousie die dit meebrengt. Meer dan eens spookte dan ook de gedachte door m'n hoofd om te emigreren en de Westerse levensstijl te ruilen voor een meer Spartaans leven. Maar tussen denken en doen ligt dikwijls een zee van verschil!

Bij het krieken van de ochtend werd ik wakker van het gekraai van de dorpshaan. Mies was reeds wakker en Ton was met onze gastheer bezig vuur aan te maken voor het ontbijt. Het was nog geen zeven uur en de Karenvrouwen waren al geruime tijd bezig de rijst te zeven en te koken voor de rest van de dag. Net toen ik de hut verliet om een plasje te maken kwamen enkele stamleden met de waterbuffels voorbij. Zij vertrokken naar het land. Ik hield even in want de beesten waren bang van mij en deinsden terug op het smalle pad. Ik wachtte geduldig tot de laatste voorbij was, groette de mannen en zette mij tegen een boom aan de rand van de jungle. Ook vannacht had ik hier gestaan, nadat ik in volledige duisternis, op de tast naar buiten was gekropen. In de stilte van de nacht had ik geluiden gehoord die van biologische aard waren, maar die ik niet kon thuisbrengen. Na de 'badkamer' nog eens bezocht te hebben, na het ontbijt en na uitgebreid afscheid te hebben genomen, vertrokken we terug, maar eerst bezochten we nog het schooltje van het dorp waar we van klas tot klas liepen om een kijkje te nemen. In een apart lokaaltje waren drie kinderen van een jaar of acht bezig met het aanmaken van vuur om eieren te bakken. Er werd dagelijks van drie andere kinderen verwacht om voor ontbijt te zorgen door een beurtrolsysteem. Na een kleine donatie aan de school werd de afdaling terug ingezet richting bewoonde wereld. We liepen terug uren door de jungle, langs rijstvelden en over rivieren, maar nu bergaf en langs een andere weg dan we gekomen waren. We ontdekten nog nieuwe watervallen en ontdekten hoe bronwater kan smaken als je lichaam totaal is uitgeknepen en gloeit. Fantastische drank! Beneden aangekomen stond onze vrachtwagen weer klaar en bracht ons tot aan de rivier waar vlotten klaarlagen om ons tot dichter bij de stad te brengen. Maar in deze tijd van het jaar, aan het eind van het regenseizoen, stond het water zo hoog dat onze kapitein twijfelde om te water te gaan. Na enig over en weer gepraat met Ton vroeg hij mij of ik mee kon sturen en na een vastberaden “Ja” van mijnentwege vertrokken we. Het vlot was een meter of zes lang en iets meer dan één meter breed. Mies, Pascal en Ingrid zaten in het midden naast mekaar en wij stonden recht, één van voor, één van achter, en stuurden ons vaartuig langs de rotsen door met een lange stok op de bodem af te zetten. Meer dan eens ging ik vanachter met vlot en al bijna een halve meter onder door ‘The river wild'. Eén keer liet ik mijn stok los en kon al liggend op mijn buik ternauwernood de stok terug opvissen. Iedereen droeg wel een reddingsvest en maar goed ook want wij hadden met momenten alle kracht nodig om niet tegen de rotsen te pletter te slaan. ‘Adventure, pur sang' als afsluiter van twee dagen jungle survival, zo kon je het wel stellen. In de laadbak van de jeep die ons terug naar ons hotel in Chiang Mai bracht duurde het niet lang of ik lag in dromenland. En ik sliep bijna de volle rit van meer dan een uur.

Na een verkwikkende douche en een stevig diner bracht Randy ons naar het beste massagesalon van de stad, we zouden dan wel teruggeraken. Dat ook hij daar een procentje op zak staken, spreekt voor zich.

“Good evening people, how can I help you? Do you want a hand massage, a feet massage, a body massage with oil or a Thai massage?”

Na enig overleg werd het een oliemassage die de vermoeidheid uit onze ledematen moesten verjagen.

“The oil massage please”

“One or two hours?”

“Two hours”

“Follow me please”

We werden naar boven geleid en kregen een ruimte toegewezen waar wel een tien a vijftien ligkussens lagen. Er werden vier plaatsen naast mekaar in gereedheid gebracht. Tijdens het ontkleden werd ons thee gebracht die bij het ritueel hoort, en langzaam legden we ons neer in deze rustige kamer. In grootsteden vindt men op iedere hoek van de straat wel een salon. De Thaise massage is een kunst op zich waar men dan ook jaren voor studeert om de stiel onder de knie te krijgen. Wij kozen nu voor een olie massage omdat we dachten dat die meer ontspanning gaf, en dat is ook wel zo, maar een oliemassage werkt niet zo sterk na. De meisjes raden steeds een Thaise massage aan omdat deze veel typischer is, dieper inwerkt op het lichaam en men hiermee zijn kwaliteiten als masseuse kan laten gelden. Deze massage bestaat uit een aantal technieken, waarmee men alle spieren losmaakt. Met de duimen wordt stevig geknepen en spieren worden uitgerokken. Het is een zeer harde massage waar men dikwijls tot op de rand van de pijngrens gaat, soms erover, waarmee uren nadien alle bewerkte spieren soepel aanvoelen. Later in Phuket zouden we nog geregeld een Thaise massage nemen. Oliemassages zijn er gekomen op vraag van de toerist die de Thaise massage nog niet ontdekt heeft, zoals ook wij nu. Op het moment zelf is een oliemassage echter wel heel ontspannend en dat konden we nu net gebruiken na onze rugzaktocht. Men

begint bij de voeten, eerst de kleine teen en dan zo verder naar de benen en het bovenlichaam en eindigt steeds met de nek, de slapen en de kruin van het hoofd. Na de benen is er al meer dan een uur gepasseerd en dat is jammer want zo'n massage mag van mij een halve dag duren. Ik vertelde mijn medereizigers dat Nandoui bij mij wel in de smaak viel, zowel als masseuse, als haar vriendelijkheid, en haar schoonheid, wat natuurlijk de nodige commentaar losweekte bij Mies. Maar zij begon iets anders gênant te vinden, namelijk het feit dat haar masseuse voor de zesde keer zei: ”Wow mademoiselle, beautiful bobies”, maar daar konden wij dan weer eens goed mee lachen. We verlieten als herboren het massagesalon en voor de prijs moest je het alweer niet laten. De gemiddelde prijs voor bijvoorbeeld een Thaise massage van twee uur is drie a vierhonderd bath, voor de olie betaal je wel wat bij.

Terug op straat bezochten we eerst een internetcafé waar we onze post nakeken en zelf even tijd maakten om eindelijk eens een bericht naar huis te sturen. Overal in de grootsteden vindt je voldoende internetcafés, alleen is het verstandig even naar de prijs te kijken want deze kunnen wel sterk uiteen lopen. Ook om te ‘pinnen', zoals de Nederlanders zeggen, heb je in Thailand geen probleem. Er staan vijftigduizend terminals in het land, verspreid onder de grote en kleinere steden, waar men met Visa of zelfs met Maestro zonder problemen geld kan afhalen

“Ik ga eens kijken of ik Randy vind.”

“Waar?”

“Hij zal wel ergens zijn”

“Niet te lang want de conducteur komt zo het bed opmaken”

“Ok, maar geef mijn portefeuille maar mee, je weet nooit wat je tegenkomt”

Ik zocht mijn weg doorheen de trein, wrong mij door de smalle middengang tussen de slaapzetels en ging van wagon naar wagon, maar het was eerst in de allerlaatste restauratiewagon dat ik onze gids vond. We waren terug op weg van Chiang Mai naar Bangkok en Randy had een uur geleden onze coupé verlaten met onbekende bestemming. Hij was al behoorlijk aangeschoten maar eentje kon er nog wel bij zij hij, een dus riep ik de ober en bestelde twee grote pinten bier. Randy presenteerde mij de verschillende Thaise hapjes die op tafel aanwezig waren en we geraakten aan de babbel. Hij vertelde me dat zijn vader een vooraanstaand persoon was geweest bij de spoorwegen en dat hij op de treinen goed gekend was als zoon van. Vader was jammerlijk overleden maar Randy reed nog steeds gratis door het land. We babbelden over zijn gezin, over het leven in België en over de Thaise vrouwen. Ook hadden we nog een gesprek over Doi Suthep, een tempelcomplex dat we onderweg hadden bezocht, gelegen in de bergen en enkel bereikbaar via meer dan vierhonderd trappen. Ik had daar een belachelijke broek, die bijna tot onder mijn oksels kwam, moeten aantrekken om mijn benen te bedekken en Randy had het natuurlijk uitgeschaterd. Tijdens onze conversaties bleef het niet bij één biertje (660 ml) maar het werden er twee, daarna drie en Randy zijn ogen werden met de minuut kleiner. Uiteindelijk werden we gevonden door Mies die kwam melden dat de conducteur al meer dan twee uur geleden was langs geweest om de bedden op te maken en dat iedereen reeds sliep, waarop wij in koor antwoorden: ” Dan kunnen we evengoed nog enen drinken.” Wat we dan ook deden. Het was bijna middernacht als we terug in onze coupé aankwamen, ik licht aangeschoten, Randy ladderzat. Hij joeg met zijn lawaai heel de coupé in het harnas tegen ons maar daar hebben we die nacht niet van wakker gelegen. Na een show verkocht te hebben met zijn slaapdoek, een soort laken dat aan de lendenen wordt vastgebonden, lanceerde hij het voorstel om bij Pascal in bed te kruipen maar dat zag deze niet echt zitten. Hij is dan maar in zijn eigen bed gekropen en het duurde niet lang of hij snurkte als een varken, alweer tot ergernis van onze coupé. Nochtans, de eerste die 's morgens wakker was, was onze Thaise vriend. Hij had zijn alcoholexplosie van de vorige avond blijkbaar goed verteerd want hij was fris en monter opgestaan en had reeds alle spullen, die we onderweg gekocht hadden en waar we dus mee moesten sleuren, bij mekaar klaargezet.

Ot stond in het station van Bangkok op ons te wachten en bracht ons terug naar het Bangkok Center Hotel waar we ontbeten en dan verder doorreden naar de luchthaven.

Er is een tijd van kennismaken en een tijd van afscheid nemen. Deze laatste was nu gekomen want het eerste deel van Thailand, de georganiseerde rondreis zat erop. We namen uitgebreid afscheid van Randy en Ot en ook van Pascal en Ingrid want zij namen een vlucht naar Pattaya, een stad die ons iets te toeristisch en te platvloers leek.

Wij vlogen naar Phuket, maar beloofden onze reisgezellinnen af te spreken van zo gauw we terug in België waren en onze foto's ontwikkeld waren. Dat deden we dan ook en nu meer dan twee jaar later- bij het ter perse gaan van dit boek- hebben we nog steeds goede contacten met deze twee toffe Limburgse dames.

Wij zaten op Bangkok Domistic Airport wegens vertraging meer dan drie uur te wachten voor onze vlucht naar Phuket maar Thai Airlines maakte veel goed door zijn perfecte service van de vriendelijke hostesses. Heel wat anders dan Lufthansa. Met een busje reden we op drie kwartier van de luchthaven naar ons hotel in Patong beach.

Wat meteen opviel was de grote hitte maar Phuket ligt dan ook nog bijna duizend kilometer zuidelijker dan Bangkok. Het is een schiereiland verbonden met het vasteland door de Sarasinbrug en is met vijfhonderd vijftig vierkante kilometer het grootste eiland van Thailand. De parel van de archipel is trots op haar stranden die zich uitstrekken langs de baai van Phang Nga. Zijn tinmijnen werden geëxploiteerd door de Chinezen en de Indiërs en later door de Nederlanders. Vanaf het begin van de twintigste eeuw werden de rubberplantages de voornaamste bron van rijkdom, toen de rubberindustrie een hoge vlucht nam.

De oudste bewoners van Phuket zijn Chao Ley of zeezigeuners, die in hutten bij het strand leven. De huidige bewoners, die de hoogste levensstandaard van het land hebben, verdienen hun brood met kokosplantages, rijst, vissen en uiteraard de toeristenindustrie. En net dat stak mij vanaf het begin in Phuket tegen. Het eiland is te commercieel en dat voel je vanaf het moment dat je de brug overrijd.

Daags nadien zaten we op een Yamaha R1 met op Mies haar rug een flinke rugzak om het Zuiden te verkennen. Vanuit Patong reden we eerst langs het strand en door het centrum. Dit is volgepakt met hotels, winkelcentra, restaurants, bars, massagesalons en disco's. Dag en nacht is dit deel afgeladen met slenterende toeristen die zich mengen met allerlei straatventers, waarzeggers, oplichters en travestieten.

Karon en Kata beach zijn rustiger maar de ontwikkeling kruipt door naar het Zuiden vanaf Patong. Wij waren dan ook blij als we na een half uur de Sarasin bridge achter ons hadden en ons terug in ‘Thailand' bevonden.

We reden twee dagen langs de mooiste landschappen die ik ooit zag, waar het uitzicht deed denken aan de grandioze landschappen van Zuid China en waar kalkstenen rotsen oprezen uit het blauwe water tot een hoogte van driehonderd meter. We reden Zuidwaarts langs de kustlijn, eerst langs Phang Nga en Ko Phang Nga, (James Bondeiland), later door Ao Luk, Krabi en Trang. We zagen meer dan veertig eilandjes met groen overdekt en af en toe uitgehold door diepe grotten. Een aantal schitterde vogels, ijsvogels en arenden, voelt zich in dit magnifiek gebied zeer op zijn plaats, net als wij trouwens.

Af en toe stopten we om iets te eten, te drinken of om te vragen of we ergens naar het toilet konden gaan, maar overal met gebaren. In dit gedeelte van Thailand waar het

toerisme bijna nihil is, kent niemand geen Engels maar we sloegen ons aardig uit de slag met onze gebarentaal. Op twee dagen tijd kwamen wij geen enkele andere toerist tegen en het gebeurde meer dan eens dat schoolkinderen of jongeren ons verlegen lachend kwamen bekijken alsof zij nog nooit een Europeaan gezien hadden.

Onderweg iets eten was ook steeds een festijn. In een dorpje of op één of andere markt vind je steeds kraampjes waar vrouwen allerlei klaarmaken. Bij de eerste stop aten we noedelsoep met groenten, rijst en kip en ieder een cola, en dit voor de ongelooflijke prijs van vijftig bath.

Op een bepaald moment stopten we aan een lager schooltje. We reden met de moto de zandweg op die de lokalen verbond met de weg, parkeerden ons stalen ros naast de klas en de juf en kinderen kwamen al buiten gelopen. Met de meest gebruikelijke gebaren probeerden we duidelijk te maken dat we eens wilden kennismaken want ook hier kon zowel de juf als het schoolhoofd geen letter Engels. Toch was de kennismaking warm en gemoedelijk en we namen de tijd om de klas te bezoeken en foto's te maken met alle kinderen van de school. We hadden nog wat gerief bij zoals kleurpotloden en zo was iedereen weer blij. We reden verder maar op één ding hadden we niet gerekend en dat was het natte weer. De eerste dag regende het bijna onophoudelijk en na verloop van tijd waren we nat tot op het vel.

Toen we een uurtje onder een prieeltje, waar ook nog enkele andere Thaise mannen, waaronder een agent, stonden, hadden geschuild, vertrokken we toch maar terug en kochten onderweg twee waterdichte vesten die vooral de eerste dag erg van pas kwamen.

De tweede dag was het grotendeels droog. We reden door verschillende natuurgebieden waaronder het Khao Phanom Bancha Nationale Park en stopten ook geregeld aan natuurschoon om Mies haar zitvlak wat ruimte te geven want zij vond dat duo zitje van deR1 niet echt comfortabel. Zo genoot een waterval die we van ver hadden opgemerkt onze aandacht en ook enkele idyllische stranden werden betreden. Met momenten wordt de weg erg stijl als je een bergkam over moet en zo ook net voor je Patong binnen rijdt.

Met spijt in het hart waren we terug naar Phuket gekomen want dit waren voor mij de twee mooiste dagen van de reis geweest.

Bij het binnenkomen van het eiland hadden we nog twee kleine jongetjes een plezier gedaan

door ze even op onze moto te zetten en we waren ook nog gestopt aan de plaatselijke voetbalclub waar de training net bezig was en de school net gedaan. We werden alweer bekeken als vreemde wezens.

Het oversteken van de bergkam net voor Patong was voor Mies steeds een hachelijke zaak. De rijbaan bestond uit vier baanvakken van perfect asfalt. Eerst moest je bijna loodrecht naar boven, sommige auto's haalden het amper in tweede, om je daarna als een steen naar beneden en je moto plat te gooien in een afdaling vol snelle- en haarspeldbochten. En in de regen moet je voorzichtig gooien!

In onze hotelkamer terug aangekomen namen we enkel de tijd om onze rugzak leeg te maken, een douche te nemen en propere en droge kleren aan te trekken.

En dan vertrokken we terug. Iets eten, daar was geen tijd voor want een uur later begon in Phuket Town het Thaibox en daar wilden we bij zijn. Onze Yamaha loodste ons wederom over de hoge bergkam en bracht ons in drie kwartier tot voor het Thaiboxing Stadion. Voor het stadion was een parking aangelegd waar zeker meer dan honderd brommers stonden met nu één R1 erbij. De parking was bewaakt, een kaartje met nummer werd rond het stuur gehangen en wij werden naar de kassa geleid. Deze bestond uit verschillende loketten waar alles in het Thais stond aangegeven. Handig was dan ook dat aan de zijkant één apart loketje was waar alles in het Engels stond. De man die ons van de parking naar het loket had geleid, vroeg of we tickets van vijfhonderd, achthonderd of duizend bath wilden. Geschrokken van de prijs namen we deze van vijfhonderd. Wanneer ik bij het binnengaan goed oplette zag ik dat de Thai hier tien bath voor betaalden. Echt handig zo'n apart loketje in het Engels! En weer in Phuket. De toeristen die hier zaten kon je op één hand tellen en waren vergezeld door iemand van een toeristisch bureau waar zij hun tickets hadden gekocht. Enig onderzoek later wees uit dat de prijs daar achthonderd bath was voor de goedkoopste. We namen plaats op de tribunes en de geur van massageolie vulde onze neus en drong door tot diep in onze luchtwegen. We kregen tien kampen voorgeschoteld waarvan de achtste ‘the mainfight' was. Bij de slag op de gong brandde de hel telkens weer los. Niet alleen in de ring waar die avond twee knock-outs vielen, maar vooral daarbuiten. En de hectische taferelen worden nog heter naarmate de kamp vordert. Het volk schreeuwt om zijn favoriet aan te moedigen en daartussen wordt er duchtig met de handen en voeten teken gedaan om weddenschappen af te sluiten. Zo deed men ook naar mij teken om te wedden. Ik aanvaarde de weddenschap voor honderd bath maar de man ging niet akkoord dat ik voor de blauw hoek koos want dat was zijn team. De ‘bookmakers' wachten namelijk tot diep in de kamp en wanneer al lang duidelijk is wie gaat winnen proberen ze dan geld van een leek af te troggelen. Ik heb ooit zelf nog op een mat gestaan en weet wanneer iemand een punt scoort, en zo kon onze lepe vriend niets aan mij verdienen. De volgende kamp deed hij nog een poging maar ik koos weer het verkeerde team, en hij gaf het op. Waar de hel ook nog losbarste was buiten, met een verschrikkelijk onweer. Het water viel met bakken uit de hemel, dat kon je horen op het dak, maar gutste ook nog door de spleten van de muren en de mensen van de bovenste rijen moesten in allerijl een lagere zitplaats zoeken. Toen we terug buiten kwamen regende het minder maar we waren al blij dat onze moto er nog stond. Alweer kletsnat kwamen we rond half twaalf terug in Patong aan en doken een restaurant binnen want om te eten, daar was nu eindelijk tijd voor.

De derde dag op Phuket maakte we een verkenning van het eiland maar hadden nu gekozen voor een Honda CBR 900 RR Fireblade.

Eerst reden we naar Phuket Town, de hoofdstad hier, maar met vijftigduizend inwoners niet echt een grootstad te noemen. Het is gebouwd in het midden van de negentiende eeuw en is redelijk attractief. De meeste gebouwen zijn van beton maar hier en daar vindt men twee verdieping hoge huizen in de Chinees-Portugese stijl uit de zestiende eeuw, waar vroeger de tinmagnaten woonden. Volgens onze informatie moet je om de lokale sfeer en de pittige geur van kruiden en vis op te snuiven, naar de ochtendmarkt gaan op Rasada Road, maar die hebben we niet gevonden en zijn dan maar wat gaan snuisteren in het hartje van het stadje.

Nadien reden we verder, heel Phuket rond en af en toe stopten we weer aan een lokaal marktje of om iets te bekijken. Op een bepaald moment zien we een bord staan van een ranch. Door onze voorliefde voor paarden sloeg onze moto onmiddellijk af. We dronken iets, liepen langs de stallen maar de prijs sloeg wat tegen namelijk twaalfhonderd bath om met twee een ritje te maken. Weer een voorbeeld van het toeristisch karakter van Phuket.

We zijn voor dat geld daags nadien dan maar kreeft én krab gaan eten. Dat was hier wel betaalbaar; een restaurantbezoek. In het pand waar we regelmatig teruggingen betaalden we voor een hoofdschotel tussen de vijfenvijftig en vijfenzeventig bath.

Toen we hier eens 's avonds zaten zag ik aan de overkant een man van middelbare leeftijd zijn auto wassen. Ik stapte naar hem toe en vroeg of hij twintig bath wou bijverdienen met onze moto te kuisen. Hij keek me aan en zei “absoluut niet! Ik zal al blij zijn als de mijne proper is. Ik zal je water, zeep en een spons geven, dan kun je hem zelf kuisen.” Wat dan ook gebeurde. Ik had moeten weten dat iemand die met een Honda Prelude 16V automatic rijdt, niet iemand is van de lagere klas van de bevolking en geen nood heeft zich te verrijken met twintig bath. Nadien bedankte ik hem en stond erop dat hij het geld accepteerde.

We wilden eens geen beslommeringen en boekten op de vierde dag in Phuket in een toeristisch bureau een georganiseerde excursiedag. Op het programma stonden een negental verschillende activiteiten. Een chauffeur haalde ons op bij het hotel en bracht ons op een half uur net voorbij Kata beach, naar een grote boerderij waar twee babyolifantjes klaarstonden en ons slurfwiegend begroeten. Wanneer ook nog andere groepen en mensen gearriveerd waren werden zij de eerste attractie van de dag. Het werd een show met circusnummers en ik en Mies werden uitgenodigd om op een matje te komen liggen en de olifant over ons te laten stappen, alweer in de regen. Die dag maakten we nogmaals een rit op een volwassen olifant, we deden een tocht met kar en waterbuffels, deden een kanotocht met kajaks en er werd ons een inzicht gegeven in het leven als rijstboer. Het procédé van ploegen, planten, herplanten en oogsten werd uitgelegd en voorgedaan. En dit nog met echte waterbuffels waar we ook mochten op plaatsnemen. Steeds meer buffels zijn vervangen door tractors maar de export van rijst was de laatste jaren sterk achteruit gegaan. Thailand had lang op nummer één gestaan maar moest nu China en Sri Lanka laten voorgaan omdat ook de boeren zich de laatste twintig jaar meer en meer op het toerisme toeleggen, wat een betere opbrengst garandeert. Onze excursie voorzag ook in een demonstratie Thaibox, naar het einde kregen we ook de kans de handschoenen aan te trekken, maar ik was de enige die in de ring stapte. Wist ik dat ik al heel de dag met een hoop mietjes op stap was! Alvorens we werden meegenomen naar een afsluitend diner in een plaatselijk restaurant aan de oever van een groot meer, werd ons nog iets geleerd over de Thaise keuken. We leerden nog een lekkere Thaise sla maken, en deze staat nog dikwijls op het menu thuis. Je kiepert chili pepers, look, gedroogde garnalen, suiker en pindanoten in een vijzel en stampt deze fijn. Dit doe je in een schotel samen met papaja of ijsbergsla, tomaten, enkele prinsessenboontjes en wat Thaise vissaus en limoensap, alles mengen en klaar is kees. Lekker!

De laatste drie dagen van ons verblijf in Thailand werden dagen van rust die we ons verplicht oplegden maar dat waren er eigenlijk drie te veel. We lagen wat aan het zwembad maar dan onder een prieeltje om onszelf en onze kleren droog te houden. Als de zon er dan doorkwam was zij in staat je in twintig minuten om te toveren in een gekookte kreeft, zo'n knalrode van de Canadese soort. Na een uur of drie lezen aan het zwembad liepen we meestal eens langs de winkels en marktjes of naar een internetcafé. Of we gingen naar de Thaise massage, of lieten ons masseren aan het zwembad. Het hielp ons wel uitgerust de terugreis aan te vatten, want we zouden van Phuket naar Bangkok Domistic vliegen, vandaar met de bus naar Bangkok International Airport, zo verder naar Frankfurt en van Frankfurt naar Zaventem, een hele reis dus.

Maar Thailand is veel te mooi om aan een zwembad te liggen. Via een gezamenlijke vriend in België leerden we voor onze reis Jim Howard kennen. Hij leidt de Thaise afdeling van Katoennatie nabij Bangkok. Toen ik hem ginder opbelde waren onze beide agenda's te vol om eens af te spreken, maar enkele maanden voor vertrek was hij in ons land en gingen we samen eens stappen. Hij vertelde me dat Thailand een paradijs is en dat er zoveel is te zien en te doen dat we nauwelijks een moment zouden vinden om even te zwemmen. En zo is het ook. Het ‘land van de glimlach' heeft mij diep geraakt en voor eeuwig een plaats in mijn hart gekregen. En als het geluk mij lief is en ik nog lang gezond mag blijven zal het niet de laatste keer zijn geweest, dat ik op de passagierslijst sta van een vlucht op Bangkok. Maar dan wel met Thai Airlines liefst!

 

 

2 Maleisië en Singapore

                        Toen ik handen en voeten nodig had om door het oerwoud te komen, begon ik te vermoeden dat ik verdwaald was.

Inleiding:

Onze zestiendaagse reis zou avontuurlijk worden en daarom hadden we besloten om alles zelf te organiseren. Dat begint met het vinden van een goedkoop vliegtuigticket, daarbij geholpen door de modernste technologie, namelijk het internet. Bij Finnair vonden we dankzij de SARS-epidemie voor twaalfhonderdvijftig Euro twee plaatsen op hun vluchten van Brussel naar Singapore. Deze Scandinavische maatschappij krijgt samen met Thai Airways de prijs voor de beste maatschappij waar ik ooit mee vloog, zij nemen de fakkel over van KLM en Martinair. Als je vakantietijd beperkt is, is het belangrijk alles goed te organiseren en daarom zocht ik vooraf een heleboel op zoals welk traject we zouden volgen, hoe we ons zouden verplaatsen, uren van vertrek van treinen en bussen en interessante overnachtingplaatsen. Dit haalde ik uit reisverhalen op Internet en uit reisgidsen. Verscheidene van de mensen die we onderweg tegenkwamen vroegen ons hoe we het klaarspeelden om op zestien dagen zo'n programma af te werken. En dan antwoorde ik steeds: ‘Met een goede organisatie.' En zo is het ook. Ik wist vooraf op welke dag en om hoe laat we zouden vertrekken naar de volgende bestemming en om hoe laat we daar zouden arriveren. Ik boekte thuis ook een hotel voor de eerste nacht, en een auto voor vijf dagen om een stuk van het traject te overbruggen.

Zaterdag 17.10h. Twee Belgische avonturiers zetten voet aan boord van een Airbus A300 die hen naar Helsinki zal brengen. Zondag 19.35h. In Singapore raken de wielen van een Boeing 747 de grond en dezelfde twee mensen razen met 300 kilometer per uur over de tarmac richting terminal B. Daar hebben ze eerst wat Singaporese dollars en Maleisische Ringits geïnd en namen dan de Skytrain naar terminal A waar zich het eindstation van de MRT bevindt, de Singapore metro. Die bracht hen in vijfentwintig minuten doorheen de stad naar ‘Kallang', een buurt in hartje Chinatown, waar zich hun eerste overnachtingplaats bevond. Singapore beschikt over een uitstekend metronet dat in eerste instantie is bedoeld om de bewoners van en naar hun werk te brengen. Voor toeristen is het een goede manier om zich te verplaatsen, maar het is niet zo dat bij elke bezienswaardigheid een metrostation te vinden is. De snelheid en organisatie - alles is hier volautomatisch - is wel fenomenaal. Kaartjes zijn te koop in automaten met overzichtskaarten waar je op een touch screen je bestemming ingeeft. Je hebt je kaartje nodig om binnen te komen en deze te verlaten, maar alles volautomatisch dus.

Eens in Kallang aangekomen vroegen we de weg naar Keong Road waar ons hotel lag dat ik had geboekt. Beladen met onze rugzakken, de mijne woog zo'n twintig kilo, die van Mies twaalf, trokken we door de straten van Chinatown op weg naar hotel Tropical. Daar aangekomen namen we een douche en trokken we terug de straat op om iets te eten wat ons onmiddellijk weer beviel. Onze herinnering aan Thailand kwam terug boven, alsof we terug ‘thuis' waren. Rond tien uur zijn we terug naar onze kamer gegaan want we waren wel erg vermoeid van de reis en de volgende ochtend zou het reiswekkertje ons vroeg uit ons bed rammelen.

Wat dan ook gebeurde, namelijk om kwart na zes. Hotel Tropical voorzag voor zijn klanten een ontbijt, waar ik nadat ik onze rugzakken naar beneden had gebracht, ook naar informeerde. Ik wees naar een deur in de inkomhal waar enkele stickers van betaalkaarten opkleefden en vroeg of dat het restaurant was. De man achter de balie wees naar een klein tafeltje met twee stoelen in de inkomhal en zei: “Take a seat”. Hij bracht brood, broodrooster, jam, boter en warm water voor de koffie of thee. De kamer ‘met ontbijt' koste 68 S$ maar dat is goedkoop voor Singapore. Ook in Kuala Lumpur betaal je dit voor het simpelste hotel, prijzen die in schril contrast staan met het platteland of de kleinere dorpen.

Ik had gekozen voor hotel Tropical omdat het op een half uurtje lopen lag van het treinstation. Daar kochten we twee kaartjes voor Kuala Lumpur. De trein bracht ons in een half uur doorheen Singapore naar de grens met Maleisië. Daar werd gestopt, iedereen uitstappen, paspoorten controleren, toeristenkaarten invullen en dan konden we verder. We reden eerst door de twee deelstaten Johor en Melaka met hun uitgestrekte plantages waarop rubber en palmolie werd gewonnen. Melaka was in de vijftiende eeuw de belangrijkste haven in Zuidoost Azië waar handelaren uit het Westen en het oosten elkaar troffen. Dat waren Maleiers maar ook veel vaste vertegenwoordigers van andere handeldrijvende naties. Opvallend was dat Malaka zelf (de stad) soms maar dienst deed als overslaghaven. Uit India werd textiel aangevoerd, uit de Molukken specerijen, uit China zijde en porselein, uit Sumatra goud en peper, uit Borneo kamfer, uit Timor dure houtsoorten en van de westkust van Maleisië tin. Wij deden wegens tijdgebrek Malaka niet aan maar reden recht naar Kuala Lumpur.

Na een rit van acht uur arriveerden we in de hoofdstad en nadat een taxi ons naar ons hotel had gebracht was het zes uur 's avonds. In Kuala Lumpur zouden we altijd per taxi rijden, het is een goedkope manier van transport en het openbaar vervoer is hier slecht, dus...

Onze eerste bekommernis in Capital city was een telefoon gaan zoeken want ik had een driedaags bezoek aan Teman Negara, Nationaal Park geboekt, en had beloofd te bellen eens ik in het land was. De vrouw aan de andere kant van de lijn vertelde me dat we 's anderendaags verwacht werden op de vertrekplaats in Chinatown en wel om kwart voor zeven stipt.

Waar vindt men in één land naast de autochtone beschaving drie groten Aziatische culturen bijeen? Maleiers, Chinezen en Indiase immigranten wonen met en naast elkaar in een land en hebben grotendeels hun eigen cultuur behouden. De Maleise overheid doet er veel aan om naast de vier etnische eenheden een nationale identiteit te scheppen. De bezoeker wordt telkens geconfronteerd met deze overheidspolitiek en ziet tegelijkertijd dat de pogingen betrekkelijk weinig succes hebben opgeleverd. In tegenstelling tot Thailand, wat meer een culturele smeltkroes is, lopen de scheidslijnen tussen de bevolkingsgroepen hier meer in het oog dan de verbondenheid. De in fleurige kledij gestoken hindoevrouwen onderscheiden zich duidelijk van de Maleise meisjes. De Chinezen zijn in kleding het meest westers. De voorouderverering van de Chinezen, hun tempels en hun riten verschillen dan weer sterk van de islam, de godsdienst van de Maleiers en de staatsgodsdienst van Maleisië. De toerist wordt geconfronteerd met een overweldigende hoeveelheid indrukken van een wereld die in eerste instantie vreemd is, maar hem of haar spoedig in de ban zal krijgen. Maar tegelijkertijd beseft men dat deze wereld ook ingrijpend door het Westen is aangeraakt. De Engelse kolonisatoren hebben er duidelijk hun sporen achtergelaten. Koloniale architectuur, een goed wegennet en typisch Engelse recreatievoorzieningen zoals cricketvelden, golfbanen en hill resorts geven het land een Engels verleden. Maleisië wordt dus ook sterk beïnvloed door de westerse massacultuur. Typisch moderne verschijnselen bepalen naast de traditionele cultuur het aangezicht van Maleisië: hoge kantoorflats, grote winkelcentra en in de steden de kleding van vele inwoners. Bovendien wordt de Maleisiër geconfronteerd met alles wat in de tv-studio's van Amerika wordt geproduceerd. De bij ons bekende series zijn net zo populair in Maleisië. Wie Azië wil verkennen doet er niet slecht aan met Maleisië te beginnen, omdat er in dit land verscheidene culturen te bewonderen zijn, men er altijd met Engels terecht kan en omdat men er rond kan lopen zonder direct te worden geconfronteerd met mensonterende armoede en honger. Maleisië is een relatief rijk ontwikkelingsland dat voortdurend streeft naar een betere positie in de wereld.

Hotel Seasons View was gesitueerd in een echte volksbuurt, ‘Geylang' genaamd. Vanuit onze kamer die aan de voorkant lag, zagen we uit op de vele eetstalletjes. In de wijken van Maleisische steden en ook in Singapore staan deze ‘hawker stalls' op vaste plaatsen. Zij worden in de loop van de namiddag opgesteld en verdwijnen eerst terug tegen de ochtend. Voor de lokale bevolking is het de plaats om te eten en om de laatste nieuwtjes uit te wisselen. Vaak vormen de stalletjes een vierkant rond een middenruimte waar de tafeltjes en stoelen staan. De stalletjes zijn eigendom van verschillende mensen die zich hebben gespecialiseerd in een reeks gerechten. De één verkoopt vis, de andere varkensvlees, de volgende groenten. Weer een ander verkoopt drank of een exotisch Indiaas gerecht. Het is zaak om de stalletjes langs te gaan en daar de maaltijd samen te stellen. Eerst kiest de bezoeker een tafel en stoel. Daarna besteld hij bij de verschillende stallen wat hij hebben wil en zegt waar hij zit. Vervolgens worden de verschillende bestellingen meestal aan tafel bezorgd. Daar wordt meteen betaald. Vaak hebben de stallen verschillende borden die voor hen herkenbaar zijn als hun eigendom. Na afloop komen de borden immers in een grote verzamelbak waar de eigenaars hun borden weer uitvissen en afwassen. Op onze eerste avond in Maleisië, toen we ons tegoed deden aan een viscurry zagen we onze eerste rat uit de riool kruipen en langs de tafeltjes lopen. Dat zou elders nog dikwijls het geval zijn, maar de eerste keer is toch altijd speciaal. Ons hawkerstallbezoek deden we midden in de nacht nog eens over, nadat we zwanger van de jetlag rechtop in bed zaten.

Vanuit Kuala Lumpur kunt U een bezoek brengen aan het natuurgebied dat door Maleisië is bestempeld als Nationaal Park. Het park is gesloten van half november tot half januari. De toegang ligt bij Kuala Tembeling, zo'n drie uur rijden vanuit Kuala Lumpur. In Tembeling moet U overstappen op een boot. Deze brengt de bezoekers zestig kilometer stroomopwaarts naar Kuala Tahan, het hoofdkwartier van het park. Bij Kuala Atok, dat vijfendertig kilometer van Kuala Tembeling ligt, vaart U het park binnen. De ganse boottocht duurt eveneens drie uur. Taman Negara's tropische oerwoud bestaat volgens deskundigen honderd dertig miljoen jaar. Daarmee is het het oudste oerwoud ter wereld. En aan deskundigen geen gebrek, wij werden in de boot vergezeld door een ‘bodemonderzoeker', die was uitgerust met een metalen koffertje, en een antropoloog (vogeldeskundige) die kwistig met zijn verrekijker zwaaide, op zoek naar een uniek exemplaar. In Taman Negara ligt de Gunung Tahan, een 2187 m hoge berg. In het park kunt U uitgezette wandelingen maken waarbij U in elk geval van de flora van het oerwoud kan genieten, gaande van de vele Merantibomen, die in tegenstelling tot de rest van Maleisië hier niet mogen gekapt worden, tot de sierlijke lianen die mij aan de meest avontuurlijke films deden denken. Voor de wandelingen kunt U kiezen tussen dagtochten of meerdaagse trektochten met een door een gids geleide groep. Het dient aanbeveling om zich eerst goed te laten voorlichten over de problemen die een oerwoudtocht in Taman Negara met zich meebrengt. Men dient talloze hindernissen te overwinnen;

eenmaal in de jungle is de wandelaar aangewezen op bestaande openingen in de jungle, van wandelpaden kunnen we niet meer spreken. Ook is het van belang adequaat gekleed te gaan, en de nodige maatregelen te treffen in verband met malaria. In ieder geval dient men de Canopy Walk af te lopen, een vierhonderd meter lange wandelweg, die op sommige stukken tot vijfenveertig meter boven de begane grond is aangelegd. Hij is opgebouwd uit hangbruggen, het soort zoals in Indiana Jonesfilms te zien is, met gammele plankjes en aan de zijkanten enkel touw. Deze wiegende bruggen komen steeds uit op platforms rond hoge bomen. De flora van Taman Negara is van een ongeziene schoonheid, voor natuurliefhebbers absoluut het summum op aarde. Het park zou ik ook nog kunnen omschrijven als de ideale plaats om te ontstressen, de klok tikt hier ook nog op zijn eigen tempo en laat zich niet leiden door externe factoren. Dat moesten of mochten wij onder ogen zien.

Ook bij een bezoek aan de Orang asli. De Maleisische regering doet allerlei pogingen om deze stammen te interneren in de moderne wereld. Ze poogt ze met alle middelen te overreden om hun zwervend bestaan, of in de ogen van de moderne mens armelijk vegeteren op een vaste plaats, op te geven en zich in moderne huizen in de wereld van de vooruitgang te vestigen. Dat gaat niet zonder problemen. Bovendien vind de Maleisische premier de belangstelling en steun van Westerse groepen voor dit probleem een vorm van neokolonialisme. Eerst waren de Europeanen gewoon baas in zijn land en nu ze eruit zijn gewerkt komen ze terug om de Maleisische regering de les te spellen. Ook zonder deze voorkennis hoeft het geen betoog dat het water nog lang te diep zal blijven tussen de Orang Asli en de Maleisische regering. Wij brachten enkele uren door met deze mensen en zij leven zo primitief en onthouden van elke vorm van hetgeen wij kennen als geestelijke evolutie, dat zelfs de simpelste vorm van communicatie moeilijk was. Toch kregen we nog een mooie afsluiter wanneer enkele stamleden op jacht vertrokken en ons voordeden hoe een blaaspijp nu juist werkt.

Voor de terugkeer naar het basiskamp Kuala Tahan gebruikten we grote binnenbanden en lieten ons stroomafwaarts drijven. Bij de stroomversnellingen was het altijd hevig peddelen met de armen om de juiste koers te houden en niet te pletter te slaan tegen de uitstekende rotsen. Mies schoot wel een keer of vier in paniek alvorens de techniek enigszins onder de knie te hebben.

Bij een nieuwe trektocht is het altijd een open vraag of de fauna zich zal laten zien. Aan bloedzuigers in elk geval geen gebrek. Degenen die in het water zitten zijn het grootst, ongeveer een vinger dik. Deze zijn wij niet tegengekomen, wel de kleintjes die op land verblijven, zij zijn amper zo dik als een regenworm. Wanneer men even stilstaat kruipen zij via je schoenen op je benen, en de mythe klopt dat je dat niet voelt. De meest atletische kruipen omhoog tot in je liezen en zuigen zich vol bloed tot ze bijna de omvang hebben aangenomen van hun soortgenoten uit het water. Pas dan laten ze zich met een brede glimlach op hun mond op de grond vallen, maar zo ver hebben wij het niet laten komen. Het enige wat wij overdag verder nog zagen waren apen, maar wil je de kans vergroten meer dieren aan te treffen, kan ik je aanraden rond middernacht het oerwoud in te trekken. Dan komt het dierlijke leven naar buiten en zagen wij meerdere slangen, schorpioenen, kevers en motten zo groot als een hand en andere nachtvlinders.

Donderdag 8.30h. Optrekkende mist hangt boven de grote bruine watermassa die zijn weg naar het zuiden ononderbroken voortzet. We genieten nog een laatste keer van het prachtige uitzicht op de grote platte boot aan de zijkant van de rivier. Het is de enige plaats om de innerlijke mens te versterken in Kuala Tahan, en het plaatselijk ontbijt beloofd koffie, fruitsap, spek, eieren, bonen en pancakes, een continentaal ontbijt dus. Binnen het uur zullen we Taman Negara verlaten, maar de indrukken zijn voor eeuwig op onze netvliezen gebrand.

We hoeven alleen onze betaalbewijzen klaar te houden en te wachten op de gereserveerde boot. Dat dit alles vooraf geregeld was, komt door het feit dat je het park enkel kan bezoeken met een organisatie. Zij zorgen immers voor de nodige vergunningen. Tussen de drie uur durende boottocht en de even lange terugrit naar Kuala Lumpur was er nog een lunch voorzien maar toen we daarvoor in Jeranthut arriveerden stond er net een busje, waar nog plaats in was, klaar om te vertrekken. We regelden de laatste formaliteiten en stapten in, zo waren we immers twee uur vroeger terug in Kuala Lumpur. En dat was twee uur meer om de stad te bezoeken.

Kuala Lumpur is een jonge stad. Over de juiste stichtingsdatum kan men twisten. Zeker is dat in 1857 een groep van zevenentachtig Chinese tinarbeiders op weg naar de tingebieden in de buurt van Ampang een onderkomen bouwde op de plaats waar de rivier de Gombak uitmondde in de Sungai Klang. De lokale machthebber radja Abdullah bin Raya Jaafar had de Chinezen uitgestuurd om daar tin te winnen. De plaats waar de arbeiders hun tenten opsloegen, werd, verwijzend naar de omstandigheden ter plekke, Kuala Lumpur (modderige rivier) genoemd. Het bestaan was er mensonterend. Van de eerste zevenentachtig arbeiders waren er binnen een half jaar maar liefst negenenzestig gestorven aan malaria. Het volgende jaar stuurde Abdullah een nieuwe groep van honderd vijftig man en in 1859 werd de eerste tin van Ampang naar Kuala Lumpur gebracht en vervolgens met schepen afgevoerd.

Dit succes trok anderen aan: Chinese handelaren en tinwinners. Ondanks de slechte reputatie groeide de nederzetting zeer snel omdat de Chinese arbeiders bleven toestromen. In Kuala Lumpur staan dan ook verschillende bouwstijlen naast elkaar. Naast de al van verre zichtbare wolkenkrabbers en moderne flatgebouwen, vallen traditionele Chinese woningen met winkel of werkplaats op. Vooral in Chinatown, een kleine Chinese wijk met enkele straten die intact zijn gebleven, kan men zich nog goed voorstellen hoe het Chinese centrum er begin vorige eeuw moet hebben uitgezien. Verder is in het centrum nog goed het Britse Kuala Lumpur zichtbaar. De Britten hebben Kuala Lumpur aan het eind van de negentiende eeuw tot het regeringscentrum van hun bezittingen in Malaya gemaakt. In de buitenwijken bevinden zich de resten van de oorspronkelijke kampongs, die voornamelijk door Maleiers werden bewoond. Maar tegenwoordig is de stad veel meer een moderne metropool, dan een historische stad. Net zoals andere grote steden in Zuidoost Azië profiteerde ze van de enorme economische groei. Deze is onder andere af te lezen aan de hectische bouwactiviteit. Er zijn in de laatste tien jaar vele wolkenkrabbers, die talloze kantoren onderdak verlenen, verrezen. Daarnaast is het aantal dure shoppingcentra enorm toegenomen. De moderniteit van de stad is niet alleen zichtbaar aan de gebouwen maar ook aan de mensen. Natuurlijk zijn er nog veel Maleiers en Tamils die in hun oorspronkelijke klederdracht gehuld gaan, maar het stadsbeeld wordt vooral bepaald door in westerse kleding gestoken mannen en vrouwen. De verkeerssituatie in Kuala Lumpur veroorzaakt – net als in vele andere grote steden – veel overlast. Er zijn te veel automobilisten die op het zelfde tijdstip hun doel willen bereiken. Maar omdat het openbaar vervoer ook niet veel soeps is, kun je je beter in taxi's laten rondrijden, al is het raadzaam van dus op tijd te vertrekken.

De taxi waar wij inzaten bracht ons naar de trots van modern Kuala Lumpur, De Petronas Twin Towers. En dat voor vier ringit, een prijs waarvoor ze je in België nog niet naar de overkant van de straat brengen. De Petronas Towers zijn met vierhonderd vijftig meter de hoogste torens ter wereld. Toen we de bezoekersbalie van deze petroleummaatschappij gevonden hadden, kregen we een ticket aangeboden met een tijdstip op wanneer we mochten terugkomen. En nog wel gratis ook. Het moge duidelijk zijn dat dit een prestigezaak is, op en top. De tijd die ons resteerde gebruikten we om het ondergebrachte shopping centrum te bezoeken. Het was met z'n zes verdiepingen en meer dan zeshonderd winkels driemaal zo groot als dat van Wijnegem. Ons aangeboden bezoek bestond uit twee delen. Eerst konden we in een film bekijken hoe men het had klaargespeeld deze mastodonten te laten verrijzen. Daarna volgde het hoogtepunt toen we op de glazen brug stonden die op honderd zeventig meter hoogte de twee torens verbond. Van op straat toont het gebouw niet zo hoog en zeker niet de brug die zich eigenlijk maar op ongeveer één derde van de totale hoogte bevindt. Tot je er op staat! Terwijl ik over Maleisië uitkeek gingen mijn gedachten naar de slachtoffers van september eleven, en wat een paniek dat moest geweest zijn, verblijvend op honderden meters hoogte en als ratten in de val. Bij het verlaten van de Twin Towers moest ik zo nodig weten waarom er zo'n grote ordemacht opgetrommeld was, en sprak een agent aan. Hij wees naar de grote slee met diplomatieke nummerplaat die net arriveerde, en zei: ‘President van Oezbekistan!' We liepen de slee voorbij en zwaaiden naar de eerste de beste taxi. De conversatie begon pas toen onze rugzak en wijzelf in de taxi aanwezig waren en nadat de chauffeur een honderd tal meter gereden had.

“Where do you want to go?”

“To Geylang, hotel Seasons View, do you know that?

“Yeh, sure”

“How much?”

“Twenty Ringit”

“What!? Is this a golden taxi or what!”

“No sir, but because the traffic jam. It take's longer to reach the hotel now, and it's after six”

“I'll give you ten”

“No, the price is twenty”

“Stop, stop, ……. stop”

“Ok, get out, Now!”

We liepen de afgelegde weg terug tot aan de Petronas Towers, en stapten daar in een andere taxi die ons voor tien Ringit naar hotel Seasons View bracht. Daar vonden we onze grote rugzak terug die we hadden achtergelaten. Wat ik zo leuk vindt aan Aziatische steden is dat je voor of na het avondeten gewoon een winkelcentrum kunt binnenstappen of gezellig kunt rond snuisteren op de avondmarktjes in bepaalde wijken, wat wij dan ook weer deden op onze laatste avond in Kuala Lumpur.

Op de zesde dag werd mijn ontbijt onderbroken.

“Sir, there's somebody for you on the desk”

“Ok. Can you wait before you bring my bacon and eggs please”

“Of course, just give me a sign”

“Sure”

Ik liep het restaurant uit en ontmoette aan de balie Mada, die onze auto bracht. Deze had ik via het internet besteld bij de firma Kazina en werd zoals afgesproken naar ons hotel gebracht. Na het papierwerk te hebben afgehandeld controleerden we de Proton Wira 1.5 en spraken af dat Mada de auto terug kwam halen in Khota Baru, zo'n vierhonderd kilometer noord-oostwaarts. Ik zou hem bellen de avond ervoor en vertellen in welk guest house we die dag sliepen. Mada verdween in de verkeersmassa en ik ging terug naar m'n uitgestelde ontbijt.

Wat mij een beetje verraste de eerste kilometers was dat het stuur aan de verkeerde kant stond. Het links rijden viel wel mee. Ik had immers in Thailand duizend vijfhonderd kilometer op de moto gereden. Maar in de auto stond dus alles averechts. Dat maakt dat je bijvoorbeeld met je linkse hand moet schakelen en dat de pinkers rechts staan. De ruitenwissers gingen in het begin nogal als ik moest afslaan!

Onze eerste bestemming die we per auto aandeden lag zo'n twaalf kilometer buiten de stad: de Batu Caves. Deze grotten bestaan uit een aantal recht omhoog stekende rotsen. Langs een school komt U aan de voet van een lange trap naar een hoog punt op de rots. In totaal bestaat deze trap uit tweehonderd twee en zeventig treden en er is enige conditie vereist om omhoog te lopen. Er wordt trouwens gewerkt aan een kabelbaan naar boven. U betreedt de trap door een boog die met figuren is versierd. Er lopen hier nogal wat apen rond. Zij weten uit ervaring dat er beneden nootjes te koop zijn en zijn er als de kippen bij om iets af te luizen. Voor één agressief beest was Mies blijkbaar niet snel genoeg, hij werd opdringerig. In paniek gooide zij de hele zak mijn richting uit maar ‘crazy monkey' was sneller dan ik. Ik vroeg hem onze eigendom terug te geven, door arm en voetzwaaiend op hem af te lopen, inclusief de nodige decibels. Maar het enige dat ik bereikte was dat de aap mij duidelijk maakte dat hij zijn prooi niet meer afgaf. Hij liet zijn vervaarlijke tanden zien en haalde uit. Ik stemde snel toe in zijn eisen en liep verder. De Batu Caves zijn vierhonderd miljoen jaar oud. Aanvankelijk was dit gebied onder water gelegen. De oorspronkelijke bewoners van Maleisië kenden de grotten hier net zoals het grote wild dat toen hier leefden. Later haalden Chinezen hier guano, vogelstront die als mest wordt gebruikt. De eerste Europeanen die de grotten zagen waren het hoofd van de Selangorese politie en een Amerikaanse antropoloog die hier in 1879 jaagde. Op 1 september 1942 verrasten hier Japanse soldaten de leider van de Maleise communisten die de grotten als vergaderplaats gebruikten. De Japanners doden ruim honderd kaderleden van de partij. Beneden is, in één van de kleinere grotten, een museum waarin afbeeldingen van hindoegoden tentoongesteld worden. De Batu Caves zijn namelijk een belangrijke plaats voor de Hindoes geworden. Toen we de grotten verlieten kozen we om road nr 1 te nemen, de oude route richting Ipoh. Zo zouden we veel van het landschap zien. Dit bleek al snel een verkeerde keuze, want in elk dorpje moesten we

aanschuiven en zo zouden we nooit tijdig de Cameron Highlands bereiken. Dus reden we verder over de autostrade. We reden in de valleien tussen hoge rotsen en plantages en trotseerden bergkammen waar onze Proton nog amper tachtig haalde. De vrachtwagens stonden bijna stil, maar zij hebben op deze stukken aparte baanvakken om het andere verkeer niet te hinderen. Her en der moesten we stoppen aan de tolhuisjes, en hetgeen daar moest betaald worden was relatief veel naar Aziatische normen.

Na drie a vier uur rijden verlieten we de snelweg. In Tapah is de afslag naar de Cameron Highlands. Er is een snelweg in aanbouw tussen Ipoh en de Cameron Highlands. Verwacht werd dat deze in 2001 in bedrijf kon worden gesteld maar dat was een te optimistische prognose. De ‘hooglanden' liggen op een hoogte tussen de vijftienhonderd en achttienhonderd meter. Direct na de afslag passeert U een bamboeverwerkend bedrijfje waar veel manden aan de weg staan. Het is mogelijk om binnen een kijkje te nemen. De afstand van Tapah naar Ringlet, het begin van de Highlands bedraagt bijna vijftig kilometer. De weg telt meer dan tweehonderd vijftig bochten en het duurt normaal bijna drie uur eer men boven is, maar het is alle moeite meer dan waard. Na ongeveer tien kilometer komt U voorbij een waterval bij Lata Iskandara. Als men met de bus reist, geeft men hier de passagiers de gelegenheid de benen te strekken, naar de wc te gaan en even bij de waterval rond te kijken, hetgeen wij ook deden. Ringlet is een flink dorp aan het begin van de Cameron Highlands. Het gebied is genoemd naar de landmeter William Cameron, die in 1885 de streek verkende. Hij verschafte de eerste betrouwbare kennis over dit afgelegen gebied. In 1925 werd na een bezoek van George Maxwell besloten om een hill resort aan te leggen. Er werd een plan voor het uitgebreide gebied opgesteld waarin plaats was ingeruimd voor landbouw en recreatie. Al vroeg bleek dat Cameron Highlands een uitgelezen gebied was voor de aanplant van thee.

Ook tuinbouw kon er floreren. Al deze positieve punten plus een aangenaam klimaat, met een temperatuur van minimaal 8° C 's nachts tot maximaal 24° C overdag , maken de Cameron Highlands tot een koele oase voor bewoners en bezoekers. Daarom gebruikten de Engelsen het gebied ook als acclimatisatiezone tussen hun reizen van en naar Engeland.

Tanah Ratah is het echte centrum van de Cameron Highlands. Het dorp bestaat uit een langgerekte hoofdstraat met veel winkeltjes en restaurants. Opvallend is het aantal toeristen met rugzakken dat hier een slaapplaats zoekt. Wij kwamen terecht in Daniels Lodge, een ongedwongen oase van rust waar zowel de infrastructuur als de mensen ons onmiddellijk bevielen. Het was het soort guesthouse waar je nooit meer weg wou. We arriveerden in de late namiddag en vroegen of we even een kamer konden zien. Natuurlijk kon dat. We hadden de keuze tussen de budget room, een zolder zeg maar, waar men voor twee euro per dag met een tiental personen de kamer deelt. Of een eigen kamer, met badkamer (kamer met gemeenschappelijke badkamer was niet meer vrij) voor zeven euro per dag. We kozen voor het laatste. Ik betaalde onmiddellijk voor twee nachten, kocht nog een rol wc-papier en informeerde of het nog mogelijk was voor de volgende dag een jungletocht te maken, te voet of met een jeep. Natuurlijk was dat mogelijk, er liepen hier namelijk dagelijks gidsen binnen die georganiseerde tochten aanboden. Maar vanwege onze beperkte tijd adviseerde onze gastheer ons voor de volgende dag een georganiseerde verkenning van de streek per bus te doen, iets wat enkel 's morgens kon ‘en na de middag kunnen jullie de jungle zelf verkennen, ik bezorg jullie wel een plannetje met enkele jungleroutes' zo zei hij. De georganiseerde jungletochten vertrokken ook steeds 's morgens en dus planden we alles dan zo maar.

Zo gauw we weer ‘gewassen en gestreken' waren vertrokken we naar de hoofdstraat, wij logeerden aan het einde van een zijstraat, en stapten Suria Bura binnen, een Indiaas restaurant. Onze Indische rijsttafel werd geserveerd op een groot vijgenblad. Daar werden in kleine hoopjes alle verschillende spijzen op verdeeld. De smaak was erg typisch maar wij verkiezen toch de Thaise of Maleisische keuken, we hebben de Indiase restaurants nadien dan ook links laten liggen.

Toen we terug in Daniels Lodge aankwamen zat de sfeer er al aardig in. Jil, een gids die hier dagelijks wat afleiding kwam zoeken, was net aan z'n tweede flesje rum begonnen en speelde gitaar aan het kampvuur. Wij nestelde ons bij de groep die buiten Jil ook nog bestond uit een koppel van onze leeftijd en twee zussen van twintig en tweeëntwintig. Allen Engelsen. Onze zusjes waren bezig aan een Aziatische rondreis van één jaar die vertrok vanuit India. Ze vertelden hoe moeilijk ze het daar hadden gehad. Hoeveel tranen er hadden gevloeid en over de gesprekken om terug naar huis te keren. Zij hadden voordien nog nooit Europa verlaten en maakten de fout met een moeilijk te bereizen, conservatief, godsdienstig land als India te beginnen. En dat als twee weerloze meisjes. Het was voor hun dan ook een verademing om in meer westerse wereld als Maleisië aan te komen. Alan en Mandy waren aan een halfjaarlijkse reis bezig en zij vertelden hun verhalen over Japan, Cambodja, Vietnam en Laos. En over hun plannen om binnen de vooropgestelde termijn nog Australië, Nieuw zeeland en de Fiji eilanden te bezoeken. We hadden met Alan en Mandy voor het eerst kennis gemaakt toen we bij aankomst die middag een kleine wandeling naar een waterval maakten. We schuilden samen onder een prieeltje en raakten aan de praat. Aan het eind van het gesprek bleek dat we in dezelfde lodge verbleven. Onze gesprekken gingen hier voort en ondertussen slonk Jil z'n vierde flesje rum behoorlijk. Hij wou nog een nummer brengen maar toen hij rechtstond kon hij nog nauwelijks rechtop blijven. Het enige wat hij nog kon uitbrengen was:'Oh, man I'm pist off, I'm really pist off', en dan schaterde hij het uit. Toen mijn klein flesje whisky leeg was, had Gil er bijna vijf leeg. Zijn gezicht stond nu bloedserieus en met gebogen hoofd vertelde hij over de reden van zijn dronkenschap. Zijn Duitse vriendin die in verwachting van hem was, was vijf weken geleden naar haar thuisland vertrokken om te gaan bevallen, maar had tot op heden niets laten horen. Hij vreesde voor de relatie en dronk zich daarom de laatste dagen te pletter. Jammer voor Jil want ondanks z'n imposante lichaamsbouw was hij een aardige kerel.

Onze georganiseerde streekverkenning bracht ons eerst naar de Bharat Tea Division. Dit zijn slechts de eerste van een hele reeks theeplantages. Deze zijn hier gekomen vanaf de jaren dertig toen John Russell hier de eerste grote plantage begon: De Boh Tea Estate. Boh Plantation, nog steeds in het bezit van de familie Russel, is de bekendste van allen in dit gebied. De weg ernaartoe leidt door de met theeplanten begroeide heuvels. Op het terrein van de plantage staan huizen waar de bewoners wonen. Zij zijn meestal uit India afkomstig en werken hier tegen zeer bescheiden lonen zes dagen op zeven: op de heuvels, waar ze thee plukken en onderhoudswerk doen, of in de fabriek, waar de theebladeren worden gedroogd en gesneden en na fermentatie in een oven worden verhit. Daarna pakt het personeel het product in zakjes. Boh plantations verzorgt een instructieve rondleiding door de fabriek. Nadien kun je de verschillende soorten proeven maar zelf de duurste soort vond ik niet specialer of beter dan de Westminster uit de Aldi.

Nadien bezochten we nog een aardbeienkwekerij, een orchideeënkwekerij, een rozenkwekerij en een vlinderfarm. Aardig om eens een indruk op te doen van de omgeving, maar een halve dag was wat mij betreft meer dan lang genoeg.

De Cameron Highlands zijn voor wandelaars een uitgelezen plaats voor een verblijf van enige dagen. De wandelingen zijn niet zo moeilijk als bijvoorbeeld in Taman Negara of Borneo. Ze zijn iets minder stijl en vooral het is hier steeds koeler wat het minder zwaar maakt. Wie buiten de uitgezette routes wil wandelen, dient dit vooraf te melden bij de politie. Dit is erg belangrijk. Als de politie weet welke richting een bepaalde wandelaar uitgaat, kan deze in geval van vermissing opgespoord worden. Wij hadden van Daniel een kaart gekregen waar een tiental verschillende ‘trails' opstonden. Daar de lucht op onweer stond had Mies besloten liever in de lodge te blijven en ik koos dan maar een zware drie uur durende wandeling uit. Het was twee uur ‘s middags, dus zou ik makkelijk voor het donker terug zijn. In mijn rugzak bevond zich een warme trui, een regenvest, een zaklamp, een fototoestel en twee liter vers water toen ik Daniels lodge verliet. Ik liep terug naar de hoofdstraat en sloeg naar rechts af. Een vijfhonderd meter verder moest ik naast enkele vakantiewoningen een klein pad richting jungle inslaan en inderdaad, voor ik de bewoonde wereld ruilde voor het onbekende, kwam ik een bord tegen met de tekst: ‘ Trail nr 11, 3 uur lopen, voor de gemiddelde fitte wandelaar'. Het zou de eerste en meteen ook laatste aanwijzing zijn die ik kreeg. Onderweg geen enkel bordje, hetgeen ik wel had verwacht. De eerste kilometers liepen soms licht, soms sterk bergop, maar het was fantastisch om de sportieveling uit te hangen in zo'n omgeving. Ik was alleen met de natuur, en mijn gedachten waren leeg. In alle stilte, enkel het geluid van mijn eigen voetstappen en van enkele vogels kronkelde het pad voortdurend zodat ik op de kortste tijd niet meer wist uit welke richting ik kwam, laat staan welke richting ik uit moest. Toen ik handen en voeten nodig had om door het oerwoud te komen, begon ik te vermoeden dat ik verdwaald was. Ik maakte dan ook rechtsomkeer en zocht naar andere voetstappen tot ik het juiste pad weer gevonden had. Het was niet de laatste keer dat ik de weg kwijt was. Terwijl ik een tweede maal rondom mij keek om enige aanknoping te vinden stak er een bries op. De boomkruinen wiegden, en drie minuten later kwam het water in bakken naar beneden. Ik ging tegen een boom staan en haalde de regenvest uit mijn rugzak. Deze deed ik aan en deed mijn rugzak eronder. Dit alles duurde één minuut, maar dat was lang genoeg om alles drijfnat te maken. De inhoud van de rugzak, alleen het fototoestel had ik nog enigszins kunnen beschermen, mijn kleding die ik aanhad en mijn schoenen en kousen dreven in het water. Ik ging zo dicht mogelijk tegen de stam staan in een naïeve poging te wachten tot het over was. Maar het ging niet over. Het begon alleen harder te gieten. Zo hard dat de op mijn hoofd ontploffende druppels pijn deden.

“Hello!”

Ik sprong bijna uit mijn vel, wat gezien de weersgesteldheid en de precaire positie waarin ik mij bevond, geen goed idee zou geweest zijn. Een man knikte mij bemoedigend toe. Hij had een gele plastieken cape aan, zoals men op de fiets gebruikt, en stond eveneens onder een boom, schuin aan de overzijde van het pad. Hij stond daar blijkbaar al langer en had mij gade geslaan bij de verandering van outfit.

“Wat doet U hier?”

“Vlinders verzamelen”

“Komt U altijd als het giet?”

“Haha. Nee, ik werd ook verrast door het onweer”

“Is dit trail nr 11”

“Dat is die kant uit”

Eén van zijn korte armen kwam onder de cape uit en wees een richting aan.

“Maar is dit pad het juiste?”

Hij haalde zijn schouders op en wees nogmaals dezelfde richting aan. Ik bedankte hem voor de volstrekt waardeloze informatie en stapte verder bergop. Het spoor was nu veranderd in een snelstromende rivier en ik baande mij een weg door de bruine smurrie. Toch heb ik gedurende de ganse tocht nooit spijt gehad dat vertrokken was. Toen ik voor de derde keer oriëntatieproblemen had, nam ik de tijd om even te drinken en zocht mijn kaart die ik van Daniel had meegekregen. Deze was natuurlijk ook drijfnat en ik probeerde ze voorzichtig te openen zonder ze te scheuren. Het enige wat de kaart aangaf waren de hoogste bergtoppen, een uitkijktoren, twee watervallen en een lijn wat de route moest voorstellen. Dit alles was een kopie van een kopie van een kopie zodat ik er niet veel van kon maken. Van enig oriëntatiepunt was nergens geen spoor te bekennen en een uur later zou ik de kaart gewoon weggooien. Na ongeveer anderhalf uur stappen kwam ik aan een stuk met een soort van hoge zandbergen die niet begroeid waren. Ik klauterde naar boven, er was geen andere mogelijkheid, en toen ik boven stond was het even gestopt met regenen. Het was een prachtig panorama. Ik draaide driehonderd zestig graden rond en zo ver ik kon kijken waren er bomen. Ik nam mijn horloge, die door het vocht aan haar laatste levensuren bezig was, en berekende dat als ik nu rechtsomkeer maakte en de hele weg terug liep, ik juist voor het donker terug zou zijn. Maar ik koos voor het onbekende en stapte verder. Ik dacht wel eens aan de woorden van Jil, die mij aan het kampvuur vertelde dat er regelmatig mensen vermist waren en dat zij moesten overnachten in het woud. Eén maal heeft men eens zeven dagen gezocht naar een Duitser. De afdaling waar ik aan begonnen was, was stijl en soms moest ik twee, drie meter naar beneden springen om mijn weg te kunnen vervolgen. Verderop liep ik tussen twee stukken regenwoud in een met keien bedekte bedding, die in het midden van het regenseizoen dienst deed als rivier, denk ik. Rond vijf uur, dat is een uur voor dat men in de jungle de schakelaar van het licht uitdraait, kwam ik aan een soort van elektriciteitscentrale waar een asfaltweg naartoe lag. Ondertussen was het weer gaan gieten en ik besefte dat ik deze weg niet meer mocht loslaten wilde ik mezelf een onaangename overnachting besparen. De weg moest immers ergens uitkomen. Vijf minuten later bereikte ik een huis dat men aan het bouwen was aan de rand van de bewoonde wereld. De twee arbeiders waar ik op af liep waren net klaar met werken en maakten aanstalten om in een bestelwagen te stappen tot ze mij zagen naderen. Ik kwam te weten dat Tanah Ratah hier zes a acht kilometer vandaan lag. Ze waren verwonderd als ik ze vertelde uit welke richting ik kwam, ik moest wel lang onderweg zijn geweest. Diegene die mij de baas leek stelde voor om mee te rijden. Hij moest enkel zijn kompaan gaan afzetten in de bergen, en dan reed hij immers naar Tanah Ratah. Ik weigerde want ik was net goed op temperatuur nu, tenminste figuurlijk dan. Ik liep zoals uitgelegd verder langs de weg. Ik moest enkel afslaan enkele honderden meters verder en daar kwam ik de gedienstige Aziaten terug tegen. De chauffeur zwaaide zijn deur open en gebaarde in te stappen. Ik bedankte en vervolgde mijn weg. Toen ik de laatste kilometers afmaalde begon ik te vermoeden dat achter de bergkam die rechts van mij lag, zich ons dorp bevond. Ik verliet dan ook de weg en dook terug naar beneden de wilde brousse in. Dit bleek een grote stommiteit want een kwartier later kwam ik op dezelfde plaats terug naar boven gekropen, de laatste stukken bijna op de tast afleggend, vanwege de vallende duisternis. Ik had een traject gekozen waar geen doorkomen aan was. Toen de finish in zicht was kwam ik onze Aziatische vriend voor een derde keer tegen en voor de derde keer stopte hij en bood me een lift aan. Die ik dan ook accepteerde. Ik liet me afzetten in de lange winkelstraat voor een supermarkt en kocht mezelf een blikje bier. Ik zette mij voor de winkel op de railing die het voetpad van de rijbaan scheidde en overpeinsde het avontuur dat ik had beleefd. Door en door nat en slurpend van het Tiger bier genoot ik van ‘het leven pur sang'. Als U dacht dat ik schrik had gehad bent U verkeerd. Ik zou er mijn slaap niet voor gelaten hebben, te moeten overnachten in de jungle. ‘Inspannend voor het lichaam, ontspannend voor de geest doch met een tikkeltje onzekerheid en spanning' zijn woorden die beter passen bij de ervaringen die ik toen beleefde.

Toen ik in Daniels Lodge arriveerde zat Mies in de junglebar. Het was er altijd gezellig en sfeervol. Ik bestelde nog een biertje. Dat had ik wel verdiend. Mies vertelde hoe ze vanmiddag had gelachen met onze vriend barman, een homo van Engelse afkomst, die volgens mij op het thuisfront het één en het ander op zijn kerfstok had. Want toen we afscheid namen wilden we een foto van hem nemen wat hij pertinent weigerde. We vonden hem een onhandige doch zeer gedienstige en aardige man. En hij was vooral kleurrijk. Hij had die middag meermaals naar boven gekeken, met de ogen gedraaid en met een losse pols “oh, Chris” gekreund, doelend op het feit dat ik in dat weer in de jungle rond ploeterde.

Zondagmorgen, 8.00h. De rugzakken waren weer ingeladen. De rit zou weer lang worden en dus namen we eerst nog een goed ontbijt in de junglebar. Toen we een gerecht met eieren vroegen, smeekte onze vriend barman steeds met getuite lippen of het roereieren mochten zijn, de rest was aan hem niet besteed. Hij deed dat steeds met een expressie alsof je je vriendin ten huwelijk vraagt. Bij mijn laatste tas koffie schreef ik in het gastenboek wat een toffe tijd we hier hadden gehad, en toen namen we afscheid.

Met pijn in het hart lieten we Daniels Lodge en Tanah Ratah achter ons en reden

terug naar beneden, richting warme, drukke wereld. Als ik ooit Maleisië nog eens bezoek, zullen de Cameron Highlands zeker niet ontbreken.

Een rit van een uur of zes, zeven, met slechts één tussenstop, bracht ons tot aan de Penang bridge. In 1985 werd de veertien kilometer lange brug geopend die Penang met het vasteland verbindt. Voor die tijd was er een regelmatige pontverbinding. Vanaf de brug heb je een schitterend uitzicht op het eiland. Het is een tolbrug met een heffing aan de vastelandkant voor mensen die naar Penang oversteken. Op de terugweg hoeft er niet te worden betaald. Tot aan het eind van de achttiende eeuw was het eiland dat in bezit was van de sultan van Kedah bijna onbewoond. Het kreeg historische betekenis toen Francis Light, op zoek naar een tussenhaven voor de Engelse handel tussen India en China, zijn oog liet vallen op het duizend vierkante kilometer grote eiland. De sultan die problemen had met zijn buren, hoopte op de steun van de Engelsen en ging akkoord met een pachtovereenkomst. De Engelsen noemden de stad die zij op Penang stichten Georgetown, -nog steeds de hoofdstad- naar de toenmalige koning George III. Toen Francis Light hier landde, liet hij eerst het gebied ontdoen van begroeiing. Er gaat een verhaal dat het tempo van het werk hem niet aanstond en dat hij een kanon laadde met daalders. Hij gaf opdracht het kanon af te schieten en liet vervolgens weten dat de werklieden de daalders, die overal tussen het struikgewas verborgen lagen, mochten houden als ze het terrein daardoor schoon zouden maken. Penang is een plaats die al vroeg populair was bij de toeristen in Maleisië. Reisgidsen bestempelen het eiland als een plaats die veel afwisseling in bezienswaardigheden en natuurschoon biedt, en als een ideale keus voor een wat langer verblijf. Ik ben het daar niet mee eens. Mij kon Penang niet echt bekoren en ik was op het eiland snel uitgekeken. Toen we op de tweede dag Penang helemaal rondreden, en stopten bij elke mogelijke bezienswaardigheid, waren we op een halve dag terug. Anticlimax van dit alles was ons bezoek aan de slangentempel. Men stond er in iedere zaal met de hand open en er waren ocharme vijf of zes slangetjes te zien. Ik kreeg terug het ‘Phuket gevoel' over mij. Ik en eilanden, het is blijkbaar een slecht huwelijk. Wat wel absoluut een bezoek waard is is Penang Hill, wat wij eerst bezochten zo gauw we op het eiland arriveerden. Het ligt aan de rand van Georgetown. We reden langs de staatsmoskee en passeerden een prachtige Chinese tempel. De beklimming van de zevenhonderd tachtig meter hoge Penang Hill gebeurt per trein en is een belevenis. De vorm van de wagons is aangepast aan het stijgingspercentage van de berg. Halverwege stapt U over in een andere trein die het tweede traject aflegt. Het uitzicht boven over Georgetown is sensationeel. Ook laat het hoogteverschil zich voelen. Het is boven iets koeler dan beneden, iets wat interessant kan zijn in het heetste seizoen. Wij hadden daar niet veel last van want het regende alweer onophoudelijk. De talrijke apen op de kabelbaan trokken er zich alvast niets van aan en dolden vrolijk langs en op onze trein. Op de top kunt U wandelingen maken, een marktje bezoeken, eten en drinken. En wij lieten natuurlijk niets aan ons voorbij gaan. Eens terug beneden was de dag al aardig gevorderd en we gingen op zoek naar onze volgende overnachtingplaats.

Travelllers Lodge 75 was ons aangeraden door Daniel en vermits ons verblijf bij hem ons zo was bevallen, vertrouwden we hem blindelings. Het guesthouse was nochtans het tegenovergestelde van Daniels Lodge. Het was geen plaats om op rust te komen, daar het in een smal, druk straatje in de oude stad van Georgetown lag. Maar de kamers waren ruim en net en vooral onze gastheer, Mr Low was vriendelijk en bereid tot alles wat in zijn mogelijkheden lag. Aan de voorzijde bevond zich een klein terrasje dat een halve meter boven de straat lag. Eens binnen kwam men eerst in de inkomhal waar een bureau, een ijskast, een salon en een televisie stond. Mr. Low woonde hier blijkbaar want 's nacht grendelde hij alles met ijzerwerk af en installeerde zich in zijn gammele opklapbed, temidden van de inkomhal.

De avonden vulden we zoals in andere steden, met ronddolen door de straten en het rondsnuisteren tussen kraampjes en eetstalletjes. Of we liepen een winkelcentrum binnen. Als afsluiter van de avond zaten we nog even bij de andere gasten en keken bij een biertje nog even televisie, onder het oog van Mr. Low die vanachter zijn bureau steeds glimlachte en goedkeurend knikte.

Op de tiende dag hadden we de langste rit voor de boeg en ik had het plan opgevat om rond vijf uur 's morgens op te staan en voor het krieken van de dag te vertrekken. Maar dat stuitte op verzet bij Mies. Ze vroeg zich terecht af ‘of ik niet een beetje overdreef'. Uiteindelijk was het half zeven toen we met pak en zak aan het bed van Mr. Low stonden, die zonder morren de nacht voor de dag wisselde en de meerdere sloten opende om ons doorgang te verschaffen. Hij bedankte ons nogmaals voor het bezoek en gaf een adres voor overnachting mee op onze volgende bestemming. En die heette Kota Bharu. De stad lag zo'n dikke vierhonderd kilometer verderop, aan de andere kant van Maleisië namelijk de oostkust.

Wie voor 1984 van Penang naar Kota Bharu reisde moest via een enorme boog naar de oostkust. In dat jaar kwam de Trans Maleisië Highway klaar, waardoor de route zeshonderd kilometer bekort werd. De verbinding loopt door één van de armste streken van Maleisië en loopt evenwijdig aan de grens met Thailand. Heel fraai is het deel van de route dat door het grote merengebied loopt. Langs deze weg werd in de jaren tachtig en in het begin van de jaren negentig nog gepatrouilleerd: in het grensgebied tussen Thailand en Maleisië waren tot voor kort nog groepjes communistische rebellen actief. Hun aantal werd geschat op niet meer dan twee duizend man. Beide overheden werkten samen om de laatste verzetshaarden op te ruimen. Ook moet men een andere barrière trotseren, namelijk de Barisan Titiwangsa, een hoge bergketen die noord-zuid loopt en het land in tweeën splitst. Gemiddeld is het gebergte duizend tot duizend vijfhonderd meter hoog. De hoogste top is die van de Gunung Adang. (2178m) Het was op één van de andere toppen dat we stopten om iets te eten. Het was al na enen, en meer dan zes uur geleden dat we in Georgetown in het donker vertrokken waren. Onze lunchplaats bestond uit een hut en een overdekt terrasje anno 1850. Enkele truckchauffeurs hielden een onderons en verderop tegen de heuvels waren werklui bezig het land te bewerken. Verder geen beweging. Af en toe passeerde er een auto. Het leek eerder of we waren in een afgelegen gat terecht gekomen dan dat we ‘onderweg' waren. De vrouw des huizes sprak geen letter Engels en ik bestelde daarom met handen en voeten een koffie, een cola, een viscurry die ik aanwees en voor Mies ‘rice Pattaya', wat een heerlijk gerecht bleek te zijn. Een half uur later ging ik met nog enkele pakjes cake in de hand afrekenen en betaalde het astronomisch bedrag van negen ringit. (nog geen honderd frank) Alleen de koffie was niet te zuipen, maar ik dronk hem helemaal leeg uit respect en omdat ik niet wou toegeven, ook een verwend westers nest te zijn.

In Maleisië is de islam de staatsgodsdienst. Dit betekent dat de Maleise meerderheid de islam ziet als een essentieel onderdeel van de staat. In een land met zeer grote minderheden, die niet tot de islam zijn bekeerd, is de zaak daarmee niet afdoende geregeld. Bij de stichting van de staat is daarom ook godsdienstvrijheid afgekondigd. Toenertijd was er op dit punt nog geen geweldig groot probleem, omdat de islam in Maleisië altijd een gematigd karakter had gehad, het was in feite een islam die een harmonisch geheel vormde met oudere invloeden zoals het aminisme en het hindoeïsme. Deze ‘rekkelijke' interpretatie van de islam maakte de definitie van Maleisië als een wereldlijke staat met de islam als staatsgodsdienst voor alle betrokkenen acceptabel. De opkomst van fundamentalistische stromingen binnen de islam, die de scheiding tussen de wereldlijke en geestelijke macht als duivels beschouwen, heeft ook in Maleisië voor spanningen gezorgd. De politieke partijen die de Maleiers vertegenwoordigen moeten hun houding hier tegenover bepalen. Tot nog toe heeft de ‘rekkelijke' interpretatie gewonnen, ook al zijn er ondertussen dodelijke slachtoffers gevallen. De niet-Maleiers zien deze ontwikkelingen met lede ogen aan en beschouwen de opkomst van het fundamentalisme als een directe bedreiging.

Moesten de fundamentalisten zich groeperen zou het zeker vanuit Kota Bharu zijn. Toen we uitstapten aan het busstation in het hartje van de stad droeg Mies een vrij kort rokje. De blikken van de voorbijgangers spraken boekdelen. De vrouwen waren veelkleurig en in het lang gekleed. Ze droegen allemaal een bourka, sommigen enkel een spleet voor de ogen vrij. En wij liepen hier ‘op z'n westers'. Echt welkom waren we niet. Niet dat we het ons hard aantrokken, we hadden immers andere dingen te regelen. Na enig zoekwerk vonden we op de tweede verdieping van een oud gebouw de ‘Backpackers Lodge' waar we naar op zoek waren. Het was een soort appartement met in het midden een bureau, waar ik ons, zoals steeds inschreef in het gastenboek. Er werd steeds gevraagd naar de namen, leeftijden, nationaliteit, wat onze vorige en volgende bestemming was, en hoe lang we bleven. Qua leeftijd overschreden we steeds ruim het gemiddelde dat, schat ik, rond de vijfentwintig moest liggen. Aan de achterkant lag een keuken die ter beschikking van de gasten stond, en aan de voorzijde stond een salon met televisie dat uitzicht gaf op het stationsplein van de bussen. Aan de zijkant van het pand lagen de kamers. Wij namen hetgeen nog vrij was, één met ventilator. Douche en wc konden we gebruiken in de gemeenschappelijke badkamer.

Binnen het uur waren we geïnstalleerd en had onze gastvrouw een taxi en een boot geregeld, hetgeen we 's anderendaags nodig hadden. Ik liep naar beneden, schraapte wat kleingeld uit m'n zakken bijeen, en zocht een telefoon. De stem aan de andere kant klonk dof en ver weg.

“Spreek ik met Mada?”

“Jazeker”

“Chris Vanhole hier. Ik had je beloofd te bellen om onze auto op te pikken”

“Aha, ja. Kun je me het adres geven”

“Ja, maar het probleem is dat we morgen hier voor half acht weg zijn. Anders laat ik de sleutels in het guesthouse achter en pik je de wagen op wanneer je wil”

“En waar is dat?”

“Backpackers Lodge, Jalan Alan 16, Kota Bharu, aan Central Market, het is…”

Drie korte achtereenvolgende piepjes maakten een eind aan ons gesprek. De openbare telefooncel was nogal gulzig geweest met mijn munten en was met mijn laatste stuk gaan lopen. Ik hing de hoorn in de haak en ging de eerste beste winkel binnen. Of ze misschien even konden wisselen? Niet enkel in de eerste, maar ook in de tweede, derde en vierde winkel bezagen ze mij alsof ik van Mars kwam, brabbelden dan iets en schoven het biljet terug voor zich uit. Noodgedwongen kocht ik in de supermarkt een flesje water en haastte me terug naar de telefoon. We zetten ons gesprek verder en Mada vertelde me dat er geen probleem bestond, hij zou vandaag nog vertrekken en zeker rond zeven uur morgenvroeg ter plaatse zijn.

Rond vijf uur waren alle voorbereidingen voor de volgende dag weer getroffen. We hadden nog een hele avond om de stad te bezoeken, en begonnen met Pasar Besar, wat Maleis is voor groentemarkt. Tegenwoordig worden echter nog andere dingen buiten groenten verkocht. Ondanks dat wij daar geen enkele toerist tegenkwamen, staat deze bezienswaardigheid steevast in elke reisgids, met foto. De markt heeft een ronde vorm zoals in oude operagebouwen. Centraal beneden worden groenten en fruit verkocht. De vrouwen zitten er boven op hun kraam. Daarrond worden andere levensmiddelen zoals vis, vlees, rijst of kruiden verkocht. Men kan in het midden van beneden tot aan het dak of tot op de eerste, tweede of derde verdieping kijken. Daar word dan weer meer textiel verkocht. Pasar Besar voldoet blijkbaar niet meer qua oppervlakte want buiten staan rondom ook nog allemaal fruitkramen. We liepen enkele straten om en kwamen terug bij Cental Market waar de avondmarkt begonnen was. Erg typisch is dat om zeven uur alle marktkramers hun koopwaar met een laken afdekken en zich naar de moskee haasten. Tot half acht ziet men alleen vrouwen samentroepen, de mannen zitten allemaal op hun knieën, in of rond de moskee, met het aangezicht naar Mekka. Vanwege het regime zou ik in Kota Bharu nooit willen wonen. Toch ben ik blij dat ik deze stad heb bezocht, ik was er zelfs liever dan in Georgetown. We bleven nog een uurtje of twee hangen op de avondmarkt. We zaten in het midden aan een tafeltje en liepen de kraampjes rond om enkele, alweer verrukkelijke gerechten te verzamelen. Ik dronk een versgeperst wortelsapje met veel caroteen om de zonnestralen hun werk te vergemakkelijken. Maar er was geen zon! Voor de alcoliekers onder U is een verblijf in Kota Bharu trouwens een ideale plek om af te kikken. Aan de gehele oostkust vindt U, vanwege het Islamitisch karakter geen druppel alcohol.

Mada arriveerde rond half zeven. Ik staakte mijn hygiënekuur en werkte de laatste formaliteiten af. De hele afspraak rond onze huurauto was verbazingwekkend goed verlopen, en ik stuurde Mada dan ook weg met de complimenten aan de firma. Dat had ik beter niet gedaan want twee maand later zag ik bij de afrekening van mijn Visakaart dat de gangsters duizend Ringit extra hadden aangerekend. Ik diende klacht in eiste dit ‘commissiegeld' dan ook onmiddellijk terug, wat ook gebeurde.

Rond half acht bracht een taxi ons naar Kuala Besut, een plaatselijk vissersdorp, zo'n veertig kilometer verderop. Niet dat hier veel te zien was, maar er lag een boot klaar die ons naar de Perhentian Islands zou brengen. De eilanden zijn bekend van het televisieprogramma Expeditie Robinson waar de afleveringen van 2003 werden opgenomen. De Perhentian Islands bestaan uit enkele honderden eilanden, sommige bewoond door enkele eenzaten, anderen volledig verlaten. Wij kozen voor Perhentian Kecil waar enkele rare snuiters hun strand Rajawali noemden. Onze zware overdekte motorboot had er een uur op gevaren en liet enkele honderden meters voor het strand de motors zwijgen. Alle bagage werd overgeladen en de laatste meters werd afgelegd in lichtere bootjes die in de branding tot stilstand kwamen.

Terwijl we de rugzakken terug aanbonden overschouwden we de kustlijn. Rajawali was paradijselijk, ongerept en vooral rustig. Geen massatoerisme hier. Geen strandstoelen, geen zonnekloppers op het strand, geen watersport. Alleen de natuur, een paar bewoners en enkele toeristen die eigenlijk geen toeristen waren. We liepen naar de eerste de beste hutten die net achter het strand stonden en vroegen of we hier konden overnachten. Voor tien ringit per nacht was de zaak beklonken en dit inclusief stromend regenwater. En de eigenaar voegde er nog fier aan toe dat we tussen acht en tien 's avonds zelfs licht in de hut hadden. Deze luxe hadden we volgens hem te danken aan de spiksplinternieuwe generator.

Het eiland was zo groot dat je de kustlijn op enkele uren rond zou kunnen lopen. Een verkenningstocht bracht ons langs een paadje dwars door de jungle tot aan de andere kant, op Long beach. Ook hier woonde enkele hutbewoners maar nu was hier alles verlaten, waarschijnlijk door het nakende regenseizoen. De oostkust van Maleisië die aan de Zuid Chinese zee ligt heeft namelijk een ander klimaat dan aan de westkust en de rest van Azië. Door de invloed van de oceaan en de hoge Maleise bergen begint het regenseizoen hier, als de andere kant droger wordt. Rond oktober dus. Toen we over het verlaten strand liepen viel mijn oog op een soort clubhuis waar een deur openstond. Het was een lokaal dat voor de plaatselijke boys dienst deed als duikclub. En dat interesseerde mij wel. Alle leden waren reeds vertrokken maar de laatste twee waren bezig alles op te ruimen. Ik informeerde naar hun plannen en kwam te weten dat zij de komende dagen het seizoen wilden afsluiten met een laatste duik, als het weer het toeliet tenminste. Ik vroeg hen of ik niet mee kon. Nog een extra zakcentje kon er blijkbaar wel bij, tot ik vertelde niet over een duikbrevet te beschikken. Ik kon wel een palmares van een dertigtal duiken voorleggen, gaande van tien tot tweeënveertig meter diep. Dat was niet gelogen trouwens, maar ze geloofden mij niet helemaal want de prijs ging een flink stuk naar boven, en de meters diepte die we zouden halen naar beneden. Ik stelde nieuwe eisen maar de meest gehaaide van de twee wou het seizoen blijkbaar niet afsluiten met een dooie Belg. Of hij wou er meer geld uithalen. Ik deed of ik geen interesse meer had, bedankte voor de uitleg en stapte zelfverzekerd en met vaste tred terug het strand op. Maar ver geraakte ik niet. We kwamen overeen tot zestien meter diepte te gaan en dit voor de prijs van honderd en tien ringit voor twee duiken, wat niet slecht was. Enige voorwaarde van hun kant was dat ik eerst een refrechment-proef zou doen. Deze is bedoeld voor gebrevetteerde duikers die lang niet meer gedoken hebben. We spraken af voor de volgende dag.

Toen liepen we terug naar Rajawali. Onderweg op het junglepaadje kwamen we steeds varanen tegen, sommigen zo groot als een mens. Het was altijd even schrikken want de goed

gecamoufleerde reptielen schoten eerst weg, als je naderde tot op minder dan twee meter. En natuurlijk zonder verwittigen. Ik heb het niet zo op reptielen begrepen en voelde mij toch nooit echt gerust.

Vertoeven op Perhentian Kecil was als leven in een oase. Er heerste een tropische ‘dolce far niente'. Er was niets anders te doen dan te wandelen langs het strand of te kuieren onder de talrijk aanwezige palmbomen. Of van de omgeving te genieten. Want mooi was het hier wel. We trokken voor het eerst onze zwemkleding aan en doken in het warme zeewater. Bij een boek lieten we ons drogen in de hete evenaarszon, die zich enkel voor de middag liet zien. Als U van lekker niets doen houdt in een paradijselijke omgeving zonder enige luxe, dan zouden de Perhentian eilanden uw volgende bestemming kunnen zijn. We genoten dan ook van deze twee dagen, al kan ik mij niet voorstellen hier twee of drie weken door te brengen.

De eerste nacht werd ik wakker rond half twee. Het regende alweer oude wijven en ik kreeg een por in mijn ribben: Mies hoorde iets aan de deur. En ik hoorde het ook. Met tussenpozen van drie, vier seconden was het net alsof er iemand aan het riet krabde. Ik nam de zaklamp die mee in bed lag en scheen door het muskietennet. De hut was twee bij drie meter en ik stuurde de lichtstraal richting deur. Daar zat op het balkje boven de deur een rat zo groot als een konijn. Zij had zich door het riet naar binnen gewurmd en riep nu haar familieleden. Twee, drie soortgenoten volgden spoedig en liepen achter onze voeten door, richting mama of papa. Met het nodige lawaai kregen we ze weer buiten maar dat duurde niet lang want binnen de minuut waren de rotbeesten alweer daar. En na enkele binnen-buiten oefeningen waren de ratten zo aan onze stem gewend dat ze niet meer reageerden. Vanwege de regen konden we onze hut niet ruilen voor een plaatsje op het strand en dus vielen we na een uurtje terug in slaap, nu waren ook wij gewend aan de beesten.

“Kijk wat een golven verderop in zee!”

De man die de boot bestuurde wees naar een immense muur van water.

“Zeker acht meter hoog! Als dat morgen nog zo is kunnen jullie het eiland niet verlaten”

Dat beloofde. We bleven dicht tegen de kust en maakten een boog richting kalmer water.

“We nemen de andere kant van het eiland, anders zal de zichtbaarheid heel slecht zijn en zullen we te veel last hebben van stroming”

“You're the boss”

Voor mij was alles goed, als ik nog maar eens naar die andere wereld kon. De wereld van fauna en flora onder water. De boot minderde vaart en zocht een ideale plaats om het anker uit te gooien. Ik trok de rits van mijn duikpak toe en wurmde me in het jacket. Toen deed ik m'n loodgordel om, zwemvliezen en duikbril aan en blies m'n jacket vol lucht. Vervolgens ging ik op de rand van de schommelende boot zitten en plofte achterover in het water. We spuwden in onze bril, lieten ons jacket leeglopen en zonken als onderzeeboten naar de bodem. Het eerste wat van mij verlangt werd was net boven de bodem te balanceren op m'n ademhaling, mijn bril vol water te laten lopen en terug leeg te maken en mijn regulator uit de mond te nemen, volledig uit te ademen en achter de rug de regulator terug op te vissen. Toen gebeurde iets wat mij bij bijna alle voorgaande duiken ook overkwam. Ik bleek over de nodige rust en ervaring te beschikken en de oefeningen werden stopgezet. Mijn dieptemeter wees zeventien meter aan, de zichtbaarheid was behoorlijk en we lieten ons meevoeren over de veelkleurige koraalriffen. Het voordeel van een ondiepe duik is wel dat men nog mooie kleuren onderscheidt en dat je makkelijk een uur of langer kan onderblijven, terwijl de duiktijd op bijvoorbeeld veertig meter beperkt is tot een twintigtal minuten. Voldaan, als een klein kind dat een snoepje heeft gekregen, kwam ik terug aan de oppervlakte. De tweede duik na de middag zou minder interessant worden. De zichtbaarheid was bijna nihil en ik moest de instructeur bijna constant in het oog houden om hem niet kwijt te raken. Nog erger was de stroming. Meermaals werd ik tegen een koraal gesmeten wat enkele lelijke wonden aan het bovenbeen opleverde.

Toen ik terug op Rajawali arriveerde was Mies met een plaatselijke inboorling gecollaboreerd. Ze maakte zich meester van de techniek batik. De doek die zij beschilderde met een soort olieverf werd meegebracht naar België als souvenir.

Op Rajawali was één hut die dienst deed als restaurant. Het menu bestond 's morgens uit zelfgewonnen eiergerechten en 's avonds alles wat men had kunnen vangen. Het enige wat in de bewoonde wereld werd gehaald was water en cola. Voor de rest werden verse vruchtensappen verkocht. Tijdens ons verblijf was men een haai te slim af geweest. Deze werd op een vuur gebraden en het was zo lekker dat we twee dagen na mekaar een dubbele portie bestelden. Ondanks de beperkte ingrediënten hebben we ook hier steeds lekker gegeten. En voor het aperitief zorgden we zelf. We bestelden een gesuikerde jus d'orange een voegden een flinke scheut whisky toe, die ik nog overhad. Ik kocht die avond ook nog een zelfgemaakte armband met haaientanden. Er werd van dat beest blijkbaar niets weggegooid. En toen liepen we terug naar onze ‘rattenhut'.

Rajawali was nog slechts een silhouet. Een gekleurde vlek tegen het donkerblauwe water. De boot trok een zilveren streep achter zich en de zon geraakte niet door de donkerbewolkte hemel. Ik nam de schade op die de ratten hadden aangericht aan mijn rugzak. De meest vandalistische hadden zelfs door de binnenvoering gebeten om aan een pakje gedroogde garnalen te kunnen, ook al waren die vacuüm verpakt. Anderen hadden door een washandje gebeten en een stuk ontsmettende zeep opgegeten. Ik liet het niet aan mijn hart komen en zette het gevaarte aan de kant. Toen we het vasteland naderden, informeerde ik naar de plannen van onze medereizigers. Eén koppel ging een andere richting uit dan wij en een ander koppel wou naar Kuala Lumpur maar wist nog niet hoe. Ik stelde voor om samen een taxi naar Kota Bharu te nemen. Zij waren daar nog niet geweest en wij zouden hun enkele bezienswaardigheden kunnen laten zien. Nadien konden ze dan met ons naar een verderop gelegen treinstation rijden, of vanuit Kota Bharu de bus nemen. Dat vonden ze wel tof en dus vertrokken we met z'n vieren. Hij was Zuid-Afrikaan maar had nog twee jaar in Londen gewoond en zij was Argentijnse wat interessant was omdat ik mijn Spaans nog eens kon bovenhalen. Beiden waren wereldreizigers van het zuiverste soort, en dus trokken we de hele dag samen op. We liepen terug naar Pasar Besar om een nieuwe voorraad gedroogde

garnalen, en omdat we dat Soan en Tahika niet wilden onthouden. Rond zes uur namen we afscheid omdat zij beslist hadden hun reis voort te zetten per bus, wat een besparing opleverde van een paar honderd ringit. Reizigers die voor langere tijd van huis weg zijn moeten hun budget natuurlijk goed doseren en kiezen meestal dan ook voor de goedkoopste oplossing.

Wij namen een taxi naar Wakaf Bharu, een godvergeten gat, enkele kilometers buiten Kota Bharu. Het dorpje lag op het traject Tumpat-Singapore van de KTM, de Maleisische versie van de NMBS. De kaartjes die in ons bezit waren van toen we in Singapore naar Kuala Lumpur vertrokken, vermelden een vertrektijd van 19.21h. Stipt op tijd rolde de stalen reus het plaatselijk station binnen en ik zeulde alles naar binnen.

Na een nachtelijke rit van veertien uur arriveerden we terug aan de grens Maleisië-Singapore. Ik verwachte een vlotte oversteek zoals we hadden meegemaakt twee weken eerder in de andere richting. Niets was minder waar. Nu kwamen we het strenge Singapore binnen en dus werd de trein doorzocht met honden. Als U van plan bent over te gaan tot onwettige praktijken, dan kan ik U aanraden dat niet in Singapore te doen. Tweeduizend euro boete voor het weggooien van een papiertje op straat of dood door executie zonder proces voor het bezit van meer dan vijf gram drugs. Dit zijn slechts enkele voorbeelden van de Singaporese strafmaat. De stadsstaat Singapore wordt aanzien als de Aziatische modelmaatschappij. Het is ook de duurste stad van Azië. Duurder dan Hongkong. Maar het is ook de meest efficiënte. En de meest fantasieloze. Het is een supermarkt ter grote van een eiland en nadat ik er twee dagen had rondgelopen verlangde ik terug naar de chaos van het platteland of de herrie van Bangkok. Singapore was steriel als een hospitaal. Je kan er verblijven en werken; alles functioneert er opperbest en ieder heeft er zijn baan, maar je mag er op de gang niet rolschaatsen of voetballen, geen lawaai maken of een sigaret roken, geen practical jokes uithalen of hard lachen. Kortom, het is een plaats waar je niet de rest van je leven wilt blijven. Op bezoek komen ja, maar dan weer weg. In Singapore waren de Chinezen (77.5 procent van de bevolking) op hun best. Fabelachtig goed georganiseerd en zo materialistisch dat kopen en verkopen een religie is geworden. Singapore is Zwitserland met Palmbomen. In Singapore was Big Brother overal aanwezig. Ik las eens dat de vorige Belgische ambassadeur er zeker van was dat de telefoon van de ambassade werd afgeluisterd. Dat hoefde niet paranoïde te klinken, want zakenlieden, die deel uitmaakten van de ‘bouwcommissie' van Singapore en die dus voorkennis hadden van waar de nieuwe grote bouwprojecten zouden worden uitgevoerd, dienen een contract te tekenen, waarin ze expliciet vermeldden te accepteren dat hun telefoons werden afgeluisterd. Maar strikte sociale controle en het uitwissen van individuele verlangens en wensen hadden Singapore ook tot een van de veiligste en best georganiseerde steden ter wereld gemaakt. Voortdurend groeiende economische groeicijfers en, zoals U ondertussen weet, een keiharde aanpak van de criminaliteit en corruptie hadden voor politieke stabiliteit en een goede raciale verstandhouding gezorgd. In vergelijking daarmee waren westerse democratieën dilettanten. De architect van dit alles was de goede heer Lee Kuan Yew, die Singapore achtendertig jaar lang naar zijn model kneedde. Nu bekleedde Yew de speciaal voor hem gecreëerde post van ‘Speciale Minister'. Hij was het die in Singapore de invoer en gebruik van kauwgum verboden had. Maar denk nu niet dat wij in Singapore met tegenzin verbleven.

We genoten van de laatste twee dagen Azië en onze tijd bleek zelfs te kort. Nergens ter wereld is de keuken gevarieerder dan in Singapore. Maleisisch, Chinees, Arabisch,

Indisch, Japans, Europees, Amerikaans, Thais, Koreaans… We bestelden Mie Hoen-soep. Achter ons stonden zakenlieden in de rij voor hun lunchpauze en ik dacht aan de woorden van Mr. Pahang, een zakenrelatie van mij van Chinese afkomst. ‘Het is eteressant het percentage Chinezen op de bevolking van een land te vergelijken met de welvaart van dat land'. Tja. Dat was wel een ‘oneliner' om eens over na te denken. Kan Singapore zonder buitenlanders?

Nee, dat geeft de regering zelf toe. Hoogopgeleide mensen zijn altijd welkom. Op die manier is Singapore zo goed georganiseerd dat een loodgieter nog de dag van de calamiteit zelf aan de voordeur staat. Stipt op het uur dat U met hem afsprak. Kunt U zich dat in België voorstellen? Wat de regering niet toegaf was de braindrain waaraan Singapore onderhevig was. Jongelui die in het buitenland hadden gestudeerd en van de vrijheid en van de creativiteit hadden geproefd, kwamen niet zelden niet meer terug. Er moest meer zijn dan geld, gezag, netheid en orde.

We aten op de hoek van een straat in de wijk Kallang. Hotel Fragrance Pearl lag om de hoek en onze rugzakken lagen reeds op de kamer. Voor onze laatste overnachtingplaats had ik een hele andere kant van Singapore gekozen dan waar we de eerste nacht sliepen. Het eetstalletje was van Chinese afkomst en verkocht heerlijke gelakte eend, maar die lieten we hangen voor later.

Na de soep bracht bus 105 ons langs Arab Street en Litle India naar het zuiden van de stad, naar het World Trade Center. De chauffeur was streng en arrogant. Vanuit het WTC kunt U naar Sentosa Island. Sentosa prijst zichzelf, heel bescheiden, aan als ‘Singapore‘s Top Attraction'. Het eiland voor de kust van Singapore was in de tweede wereldoorlog een bastion van de Engelsen. Later is het omgetoverd in een recreatiegebied waar bezoekers verschillende soorten van vermaak wordt geboden. U kunt het eiland met een veerboot of met een kabelbaan bereiken. Heel aardig is de kabelaantocht vanaf Mount Faber, een heuvel bij de kust, tegenover Sentosa. Vanaf deze heuvel heeft U een mooi uitzicht over een groot deel van de stad. Het eerste deel van het traject van de kabelbaan gaat over de begroeide helling van Mount Faber waarop een groot aantal huizen staat waarvan ik de prijs niet zou willen kennen. Het uitzicht vanuit de gondel is prachtig. Sensationeel is echter het stuk over het water. Daar hangt U zo'n negentig meter hoog en Mies kon het dan ook niet appreciëren als ik de gondel heen en weer liet bewegen. Ik stopte mijn deugnietenpraktijk en genoot van het schitterende overzicht van de haven en het centrum van de stad. Sentosa is verdeeld in vier districten. De kabelbaan komt aan bij History World

Hier kunt U een bezoek brengen aan een wassenbeeldenmuseum dat gewijd is aan de grondleggers van Singapore en de overgave van de Japanners aan de Engelsen tijdens de tweede wereldoorlog. Verder kunt U op dit punt van het eiland het fort Siloso, dat deel uitmaakte van de Engelse versterking van Singapore, bezichtigen. Ten slotte is er een scheepvaartmuseum waarin ook aandacht wordt geschonken aan de ontwikkeling van de haven van de stad. Vlak bij het station van de kabelbaan ligt Nature World. Het heeft een vlinderpark, een plantenkwekerij, een schelpenmuseum en een museum van zeldzame stenen. Verder zijn er Fun World en Sun World, een pretpark en een stuk waar U kunt zonnen en zwemmen. De laatste uitbreidingen van het preteiland zijn Asian Village, Underwater World, de Musical Fountain en Vulcano land. Wij lieten ons op Sentosa vervoeren door de monorail die in zes stations stopt. Wie de tijd heeft kan zich een dag goed vermaken op dit eiland, maar wij hadden niet veel tijd en namen na een vluchtige rondrit terug de kabelbaan naar het vasteland en vervolgens de metro naar Orchard road.

Deze straat die Leo Sayer ooit bezong is de meest prestigieuze winkelstraat waar ik ooit kwam. De Brusselse Nieuwstraat of de Antwerpse Meir, ze hebben er niets aan. Winkels van Cartier, Cardin, Versace, noem alle grote ontwerpers op aarde, ze wisselen mekaar hier moeiteloos af. Geregeld duiken voor de uitstalramen blitse ferrari's op met daarrond mooie meiden wanneer een of ander merk weer eens fors investeert in ‘advertising'. Teneinde Orchard Road liepen we via Dhobby Ghaut naar de metrohalte Raffles Place. Deze is genoemd naar het nabijgelegen Raffles Hotel, de gore oude dame van Singapore. Gebouwd in 1887 door de gebroeders Sarkies, drie Armeniërs, die in Zuidoost-Azië drie hotels bouwden die tot vandaag hun legendarische reputatie konden ophouden. Het zijn: De Strand in Rangoon, Birma, het E&O in Penang, Maleisië en The Raffles in Singapore. The Raffles had twintig jaar geleden een milde vorm van verval over zich. Het was niet langer het toonaangevende hotel in Singapore, maar het had iets wat de nieuwe hotels niet hadden. Iets ondefinieerbaars, een zekere grandeur. Hetzelfde aureool dat een edelman omgeeft die het moeilijk heeft zijn status op te houden. Vandaag is de Raffles helemaal gerenoveerd, zelfs uitgebreid. Het hotel schittert opnieuw aan Singapores kroon. Het was geen maat voor onze beurs: een kamer kost bijna vijfhonderd euro. Op heden is de Raffles dus niet alleen hotel maar is het uitgegroeid tot een toeristische attractie met veel mensen die alleen komen kijken. Die er, zoals wij, alleen maar van konden dromen er te logeren. Al deden sommigen wel alsof.

Als afsluiter van de dag reden we tot aan Clarke Quai. Omdat we tot dan toe onze reis zeer primitief en budgetvriendelijk hadden gehouden namen we plaats op een terras aan de Singapore River en bestelde twee pilsjes. Ik betaalde twaalf Sdollar (zes euro) en had volgens de ober nog een gunsttarief gekregen omdat het ‘happy-hour' was. Het moest wel het duurste biertje zijn dat ik ooit dronk en deed me denken aan vervlogen tijden toen we eens een glaasje wijn en een cocktail bestelden aan de ‘plage' van Miami-beach. Ook toen kregen we een korting van 50 procent maar mochten toch nog dertien euro ophoesten. Echt dronken zijn we daar niet geworden!

Op zondag 25 oktober waren we alweer vroeg uit de veren. We wilden uit onze laatste dag zo veel mogelijk uithalen en we moesten de rugzakken nog volproppen en onze kamer verlaten. De vrouw aan de balie leek gisteren onvriendelijk en kordaat. Als een sergeant die z'n troepen beveelt. Maar vandaag viel alle autoriteit weg, misschien had zij een slechte dag gehad. We gaven onze bagage nog even in bewaring, anders moesten we nog een ganse dag met dertig kilo vuile was sleuren.

Voor ons laatste bezoek liepen we eerst te voet naar de metro. Dan reden we tot halte Ang Mo Kio. En vandaar met bus 138 tot aan de Singapore Zoo. De buschauffeur was alweer vreselijk arrogant wat een Singaporese mentaliteit bleek te zijn.

De zoo hier onderscheidt zich van westerse dierentuinen door zijn benadering. Er is geprobeerd zo veel mogelijk de natuurlijke omgeving van de dieren na te bootsen, en zo weinig mogelijk beesten in kooien te houden. Singapore ligt bijna pal op de evenaar. Door het tropisch klimaat en zijn constante temperatuur is zoiets natuurlijk gemakkelijker dan bij ons. De zoo is de trotse bezitter van een flink aantal in de natuur bedreigde diersoorten. Verder is er de grootste groep orang-oetangs in gevangenschap te bewonderen. De bisamhertjes, de kleinste hoefdieren ter wereld zijn ook een bezienswaardigheid. Als U de zoo, zoals wij op zondag bezoekt, kunt U ook het voederen van de dieren meemaken, wat mijn interesse wel wekte. We liepen op het aangeduide uur bijvoorbeeld naar het terrein van de Afrikaanse leeuw maar zagen dat de grote stukken rauw vlees, die over de omheining werden gegooid, onaangeroerd bleven. De dieren in gevangenschap worden overvoerd om de kans op uitbreken en gevechten onderling te beperken.

Op de terugweg viel mijn oog op een krant in een van de vele kiosken langs de weg. De krant schoot met scherp op de autoritaire manier waarop Singapore werd geleid en citeerde een studie waaruit bleek dat twintig procent van de inwoners wenste te emigreren en dat, in Azië, Singaporianen het meeste leden onder depressies, stress en oververmoeidheid. Het aantal zelfmoorden was het hoogst sinds twintig jaar.

We reden helemaal terug tot Kallang en pikten onze bagage op. De vrouw achter de balie was nu zo vriendelijk geworden dat, toen zij hoorde wat een lange reis we voor de boeg hadden, zij prompt de ijskast onder haar toog opentrok en ons enkele potjes water en een

versnapering meegaf. Na het laatste afscheid liepen we terug de straat op.

Onze laatste vernoemenswaardige daad in Singapore zullen de gevoeligste lezers onder U misschien niet zo fraai vinden. Voor we de metro namen naar Changi Airport, liepen we nog een Maleisisch restaurantje binnen dat al enkele malen onze aandacht had getrokken. Tegen de stoep stonden enkele aquaria waar onder andere krabben en kreeften inzaten. In twee bakken zaten echter geen schaaldieren maar levende kikkers. Je kon eerst je maaltijd gaan aanwijzen en deze werden dan vers bereid. Kikkers twee stuks per persoon. Bij ons worden alleen de billetjes gegeten, hier eet men dus alles, klaargemaakt als een stoofpotje. Enerzijds kan dat voor sommigen onder ons wat barbaars lijken maar wat dan gezegd van de bontmantels waar chique dames in onze cultuur mee uitpakken. En anderzijds is dat toch wel de charme van uitheemse reizen: het verkennen en beleven van andere levensgewoontes. Of dat nu gaat over het eten van kikkers of sprinkhanen, of het gaat over het jagen met blaaspijpen. Of niet soms?

 

 

3 Laos

                       Telkens weer komen de bergstammen hier in opstand, en tot op heden worden de steden, wegen en waterwegen in de omgeving bedreigd door roofzuchtige bendes.

De eerste zure appel lag in MRT Railwaystation naast Bangkok International Airport. Daar bleek dat er geen plaats meer was op de trein naar Chiang Mai, dus kozen we voor een busrit die ons wel meteen naar Chiang Kong bracht aan de Laotiaanse grens. Het was een mooi alternatief en een goede beslissing, er zouden er later slechtere volgen.

Sombat Tours bracht ons vanuit Ekemai busterminal in twaalf uur doorheen de gitzwarte nacht steeds hoger het Aziatische continent in. Alleen de rijstijl sloeg weer alles. De chauffeur reed alsof de duivel hem op de hielen zat. Zoals bijna alle voorgaande busritten in Azië was nu ook weer inhalen in de bocht de aangewezen manier om medeweggebruikers te passeren. Vanzelfsprekend deden de tegenliggers dat ook en ik besefte dat ik in deze doodskist geen moment veilig zou zijn. Onze piloot had in het voorbije uur eenmaal zo hard op de remmen gestaan dat het tot in de bus naar verbrand rubber stonk, maar we leefden nog. Ik had van deze stijl schoon genoeg, maar de bus reed, en we waren haar gevangene voor de komende nacht. Toen we rond drie uur stopten en in een plaatselijk restaurant en onze noedelsoep wilden betalen werd dit vriendelijk weggewuifd. Vanwege de gastvrijheid? Of was dit inbegrepen in de busrit? Ik gok op het tweede. We waren namelijk de twee enige toeristen op de bus. Aan onze eindhalte stapten we over op een tuk-tuk, en zo arriveerden we om zeven uur aan een gesloten grensovergang met Laos. ‘Open at 8.00 am.' Nog net tijd voor een tas koffie en enkele stukjes gefrituurde banaan. De toon was weer gezet.

Laos is het enige land op het Zuidoost Aziatisch subcontinent dat niet aan zee grenst. Met zijn circa tweeëntwintig inwoners per vierkante kilometer is het de dunst bevolkte staat in de regio. (België=vierhonderd) Het land is rijk aan notenhout, waterkracht en mineralen, maar kan door de slechte infrastructuur deze rijkdommen maar voor een deel benutten. Hoewel Laos tot de armste landen ter wereld kan gerekend worden, is er geen zichtbare ellende, zoals bedelaars of sloppenwijken. De boeren die het grootste deel van de bevolking vormen, leven meestal zeer eenvoudig en voorzien in hun eigen behoeftes. Meer dan zeventig procent van het land bestaat uit hoge bergen, ontoegankelijke heuvels en hoogvlakten. Intensieve landbouw en daarmee een grotere bevolkingsdichtheid, is alleen mogelijk op de alluviale vlakten in het dal van de Mekong, in enkele gebieden in de buurt van Vientiane, Paksan Pakding en Champasak, en op enige duizend tot duizend vijfhonderd meter hoge vlakten van mesozoïsche zandsteen of basalt. De evenwijdig van het Noordwesten naar het Zuidoosten lopende bergketens die dicht bij elkaar liggen, zijn uitlopers van de Himalaya. Ze bestaan uit kristallijn leisteen, gneis en graniet en hebben hoog oprijzende rotspieken met diepe dalen. Doordat Laos niet aan zee grenst hebben er, ook in het verleden, altijd goede verbindingen bestaan tussen het vasteland en de eilandenrijken voor de kust van Zuidoost Azië, maar de verbindingen met het binnenland waren vanwege de moeilijk begaanbare wegen veel slechter. Slechts een klein aantal is geasfalteerd. Ongeveer vijftig procent van alle bruggen dient te worden vernieuwd. Meer dan de helft van de bevolking woont ver van een doorgaande weg. Toch wordt het wegennetwerk steeds meer uitgebreid. Vietnam repareerde talrijke wegen over bergpassen om Laos politiek en economisch aan zich te binden. In dit geïsoleerde land was de Mekong, de grensrivier met Thailand, de natuurlijke verbinding met de buitenwereld. Toen Laos in 1975 een communistische regering kreeg, werd deze grens gesloten, maar sinds 1991 zijn er weer zes grensovergangen tussen Laos en Thailand geopend.

De beste manier om in Laos te reizen is dan ook per boot op de Mekong. Er zijn passagiersboten genoeg die U voor een habbekrats doorheen Laos brengen, wel enkel stroomafwaarts. Daarom stonden we nu in het grensdorpje Houay Xai op duizend meter boven de zeespiegel. Vanuit Chiang Kong, Thailand bereikten we met een overzetboot Houay Xai aan de overkant van de rivier. Groot was de verbazing toen ik nog geen tweehonderd euro liet wisselen en daarvoor twee miljoen zeshonderd vijftigduizend kip kreeg, allemaal in briefjes van vijfduizend. Een pak geld van twintig à dertig centimeter hoog. Alle rugzakken en heuptasjes dan maar vol gestoken en op naar het douanekantoortje om onze papieren in orde te laten maken. Dit was snel gebeurd want onze visa hadden we in Brussel al gehaald. We vonden snel een guesthouse naar onze zin en regelden ineens boottickets voor de komende twee dagen.

Wat in Laos meteen opvalt is het aangename klimaat. Net als in haar buurlanden duurt de droge tijd van november tot april, en de regentijd van mei tot oktober. Maar door de hoogte is de temperatuur het hele jaar tien tot vijftien graden lager dan aan zee. Wij noteerden in Houay Xai twintig graden en naarmate we afdaalden naar lager gelegen gebieden liep de temperatuur op tot een aangename vijfentwintig graden.

Het was van de nacht van woensdag op donderdag geleden dat we nog een bed hadden gezien en we sliepen die zaterdagmiddag van één tot zes, maakten toen in de omgeving een verkennende wandeling, gingen iets eten en sliepen toen terug van negen tot vijf uur 's morgens. Ik was de eerste week trouwens elke dag wakker rond vijf uur, en bracht mijn tijd dan door met wandelen, lezen en verder schrijven aan dit boek.

Behalve Laos grenzen nog vijf andere landen aan de vierduizend vijfhonderd kilometer lange Mekong: China (met Tibet en Yunnan), Myanmar, Thailand, Cambodja en Vietnam. De rivier stroomt over een afstand van duizend vijfhonderd kilometer door het noorden, midden en zuiden van Laos. Samen met vijftien grote zijrivieren heeft Laos in totaal tweeduizend vierhonderd kilometer waterweg. Daarvan is slechts achthonderd het hele jaar bevaarbaar. Karakteristiek voor de bovenloop van de Mekong zijn de stroomversnellingen. Er wordt wel eens gezegd dat de invloed van stamhoofden en koninkrijken tot in de twintigste eeuw slechts van stroomversnelling tot stroomversnelling reikte. Als in het laagland de regentijd begint, en de sneeuw in de hoge bergen gaat smelten, voeren de rivieren grote hoeveelheden vruchtbaar slip naar de vlakte. Dit slip is onder andere afkomstig van erosie in de bergen. In de droge tijd als het water laag staat, vallen de alluviale oevers droog en ontstaan er eilanden waarop tijdelijk groenten worden verbouwd. In 1967 werd er een internationaal comité opgericht dat opdracht kreeg de mogelijkheden te bestuderen om de midden- en benedenloop van de Mekong bevaarbaar te maken, met extra voorzieningen voor de scheepvaart, en de waterkracht beter te benutten. Men dacht aan stuwdammen, elektriciteitscentrales, ontwaterings- en irrigatiesystemen, het afsnijden van bochten en beheersen van de waterstand. Het werk van dit Mekongcomité werd ernstig belemmerd door politieke meningsverschillen tussen de lidstaten, de oorlogen in Indo-China en financiële problemen.

We vertrokken in Houay Xai om half elf en voeren zeven uur in een schitterend landschap. We doorkruisten het gebied van de Naga's, draakachtige watermonsters en beschermers van de tempels. Het was een dag niet al te veel doen. We passeerden tientallen dorpjes die bestonden uit enkele hutjes, gelegen op de oever of tegen de berghelling. En op de achtergrond bergen en jungle. Meer dan tachtig procent van de bevolking leeft langs de vruchtbare riviervalleien, vaak zoals hier alleen met zichzelf en de Mekong. Mannen en kinderen zie je dikwijls aan het werk als vissers, vrouwen zorgen voor de maaltijd, doen de was of werken als goudzoekers. Want op vele plaatsen bevat het rivierzand nogal wat stofgoud.

Rond half zes bereikten we het bergdorpje Pakbeng. We liepen de steile oever op en lieten de eerste indrukken op ons inwerken. Deze zijn meestal zeer intens, zeker in Laos. Het dorpje bestond uit een dertigtal hutten waarvan de meeste dienst deden als guesthouse of restaurant of winkeltje. Dat verraste mij wel een beetje want bij de voorbereiding van deze reis had ik in de karige informatie die ik op het internet had gevonden over Laos, gelezen dat Pakbeng zelfs geen slaapgelegenheden had. En dat we dienden te overnachten in stalletjes en bij gastvrije bewoners. En het was een verslag van amper een jaar geleden. Maar nu had blijkbaar bijna iedere inwoner de kans genomen zijn ‘bakkie rijst' te verdienen aan de passagiers van de boten, die hier een ideale stopplaats hadden gevonden, halverwege tussen Houay Xai en Louang Prabang. Alhoewel verdienen? De prijs van een kamer was nu gezakt tot vijftienduizend kip, amper één euro. Ons hotel telde zes kamers, tesamen zo groot als onze woonkamer van veertig vierkante meter thuis. Toilet en douche aan de overkant van de weg, met de gebruikelijke Mandie, een enorme ton met koud water om het toilet door te spoelen of je te wassen. Water daaruit over je heen scheppen is soms nog beter dan klaarkomen hoorden we daags voordien van een Nederlands koppel. Veel simpeler kan het niet. We waren gelukkig gewaarschuwd! We liepen het dorpje door in vijf minuten en draaiden dan terug want ik had halverwege een afspraak. Met het goedkope Lao bier. Toch al slechter gedronken, zelfs in België!

Met de kippen op. De derde dag was het niet anders. We namen nog een vlug ontbijt, lieten nog een broodje inpakken voor onderweg, en dan terug de boot op. Het was trouwens de eerste keer dat we ergens in Azië stokbrood zagen, en dan uitgerekend in zo'n dood gat. Niet

dat we er iets mee inzaten rijst te eten, voor ons is dat al gelijk, maar zo'n knapperig Frans stokbrood, dat vind je zelfs in Florida niet.

Terwijl de wuivende kinderen op de oever kleiner werden, dacht ik aan vannacht toen ik op de tast mijn zaklantaarn zocht en aan de andere kant van de straat het verwerkte bier in het met kaarsjes bezette toilet loosde. De tocht van vandaag lijkt op die van gisteren. Alleen zullen we vandaag zo'n acht uur varen, nog een uur langer dan gisteren. Enkele keren werd er gestopt om iemand op te pikken of af te zetten. Of om de talrijke kinderen, die met wasmanden vol snoepgoed kwamen aangerend, de kans te geven ons zoveel mogelijk kip los te krijgen.

“Chip chip pineapple, chip chip pineapple”

We zijn op weg naar de voormalige hoofdstad van Laos, Louang Prabang. Laos is van circa 1350 tot 1700 een koninkrijk geweest. Daarna heeft het bestaan uit een drietal koninkrijken en heeft het vele aanvallen uit Siam en Vietnam mogen ondergaan. En dan hebben we de koloniale overheersing door de Fransen, de Japanse inval en de VS-bombardementen tijdens de Vietnamoorlog natuurlijk nog gehad. Dat laatste is pikant: bommenwerpers op weg naar Vietnam die hun bommen niet kwijt konden, loosden deze in Laos omdat de vliegtuigen niet vol in Thailand, op de VS-bases, mochten landen. Na de koloniale overheersing (1953) heeft Laos tot aan de communistische overname in 1975 een koning gehad. Voor we Louang Prabang binnen voeren bezochten we eerst de Pak Ou grotten. Deze bevatten een enorme hoeveelheid Boeddhabeelden, in allerlei maten en gewichten. Zij staan omschreven als uiterst interessant maar ons konden ze niet bekoren. Sorry!

De tip die we mee hadden gekregen voor een mooie slaapplaats in Louang Prabang werd omschreven als ‘één van de best bewaarde geheimen van Laos', en dus had ik een reisgids ter hand genomen om de ligging te bepalen. Nog voor de plaatselijke matroos de loopplank naar de oever lag, sprongen we van de boot en gingen op zoek. Er waren namelijk nog een groot aantal backpackers aan boord en de kans bestond dus dat ook zij het Mekong guesthouse uit honderd andere zouden kiezen. Nee, dit zou het onze worden. Als absolute eersten liepen we langs Photisarat op ons doel af, tot ik besloot te vragen of het nog ver was. Het bleek dat we dertig, misschien vijftig meter te ver waren, net genoeg om een tiental medereizigers de laatste kamers te zien inpalmen. By-by Mekong guesthouse, dan maar in Thavisouk slapen, bij de buren.

Louang Prabang, tot 1975 de hoofdstad van het land, ligt driehonderd tachtig kilometer ten noorden van Vientiane aan de bovenloop van de Mekong. Aan de monding van een zijrivier, de Nam Khan, bevindt zich een schiereiland. Op deze tussen zeven- en negenhonderd meter hoge plek, omgeven de beboste heuvels en prachtige natuur, ontstond de vorstenstad Mouong Swa. Fa Ngum verenigde Mouong Swa in 1353 met het vorstendom Viang Chan; hij noemde het nieuwe rijk Lane Xang, ‘het rijk van de miljoen olifanten'. De geschiedenis van de stad en het koninkrijk is nauw verbonden met een gouden boeddhabeeld, de Phra Bang. Deze als zeer heilig beschouwde Boeddha was in Sri Lanka al in de achtste eeuw bekend en dook in de elfde eeuw op in Cambodja, vermoedelijk als geschenk voor de koning. In 1358 kreeg Fa Ngum, die in Cambodja aanhanger van hinayanaboeddisme was geworden, het beeld ten geschenke van zijn koninklijke schoonvader. Het werd vermoedelijk

eerst in Viang Chan bewaard en pas in 1489 door koning La Nam Sene Thay naar Muang Swa gebracht, waar hij de Wat Kang speciaal voor dit beeld liet bouwen. In 1491 werd de Phra Bang boeddha overgebracht naar de Wat Monorom en kreeg de hoofdstad een nieuwe naam: Louang Prabang. Vanaf dan was Louang Prabang het wereldlijke en religieuze centrum van de Lao-koninkrijken. De stad is met dertigduizend inwoners ongetwijfeld een van de mooiste bergsteden van Azië en staat sinds 1995 op de werelderfgoedlijst van de Unesco. Alleen bestonden de bezienswaardigheden, naar ons inziens, iets te eenzijdig, uit tempels. Bij het tellen van de belangrijkste kwam ik al aan achtendertig. We liepen er een drietal voorbij om de buitenzijde te bewonderen. Daarbij de Wat Kang, gelegen aan Khaem Khong, één van de hoofdstraten, van waaruit wij in achterliggende steegjes een marktje bezochten waar de koopwaar bestond uit onder andere gedroogde kevers, sprinkhanen, embryo's van vogels, egels en vleermuizen.

We verlieten de koningsstad met de lokale bus. De tuk-tuk die ons naar de busmarket bracht stopte halverwege en de chauffeur maakte in het Lao en met veel gebaren duidelijk dat voor het afgesproken bedrag de bestemming te ver was. Ik kreeg het op mijn heupen, stapte af, spoorde Mies aan hetzelfde te doen en begon de rugzakken af te laden. Onze vriend zijn gemoed sloeg nu snel om en weinig later vervolgden we onze weg, onze chauffeur nu met zeer strakke blik.

In de omgeving van Louang Prabang is het verleden altijd aanwezig. Oorlogen en plunderingen, overvallen van machtige buurlanden en Chinese bendes, de koloniale periode en Amerikaanse bommenwerpers hebben er op het eerste zicht geen zichtbare sporen achtergelaten. Maar de stilte is slechts schijn. Telkens weer komen de bergstammen hier in opstand, en tot op heden worden de steden, wegen en waterwegen in de omgeving bedreigd door roofzuchtige bendes. De gevaarlijkste route is de nationale weg 13 die wij vandaag trotseerden op weg naar Vang Vieng. Ik telde onderweg zeven gewapende milities, maar nooit werd onze bus daadwerkelijk bedreigd.

Aan het begin van de rit werd mij een soort van gedroogde maïs aangeboden door twee lokale dames die schuin achter ons zaten. De Laotiaanse popcorn was compleet met stengel en diende met de tanden ontdaan te worden van een dunne pel. Het was een aardig tijdverdrijf. Tot diezelfde vrouwen, samen met nog enkele andere reizigers die verder naar achter zaten, besloten hun complete maaginhoud in de aanwezige zakjes of door de ramen te deponeren. Het traject was nu veranderd in een serie haarspeldbochten en steile hellingen en afdalingen. De kotsende bus slingerde zich voort,voor nog tweehonderd kilometer en zover je kon zien enkel hoge bergtoppen en diepe dalen, allemaal voorzien van een groene kleur, alsof de wereld hier net geschapen was. Dit zou het beeld worden voor de komende acht uur.

Dinsdag 26 oktober 17.53h. We lopen gepakt en gezakt vanuit het busstation richting Vang Vieng. Terwijl ik de omgeving in mij opneem krijg ik een gevoel dat ik nooit eerder kende. Dit idyllisch plaatsje ligt in het dal aan de Nam Songrivier en ik kijk naar de bizarre kalksteenbergen in dit uitzonderlijk decor. Het is een omgeving die door niemand zou kunnen zijn bedacht. Als god echt bestaat moet hij hier voor iets tussen zitten. Het gevoel dat ik krijg overvalt mij niet, maar bekruipt mij, heel langzaam maar vastberaden. Het houdt me in de greep als een slang om haar prooi. Steeds strakker, bij iedere ademhaling, bij iedere stap. We liepen door de hoofdstraat op zoek naar een guesthouse en er was niemand die ons lastig viel of iets wou, of wat dan ook. Vang Vieng was een oord waar alles mogelijk was en niets moest. Het was het soort plaats waar je nooit meer weg wou. Nog voor we Malany guesthouse bereikten had Vang Vieng al een aparte plaats in m'n hart, als op een harde schijf in een eigen directory.

Ik sliep die nacht als een os en droomde van hippies en van de Flower Power. En van mezelf die hier een zaak runde waar men kon watersporten en paardrijden en voetballen en mountainbiken. Het was een adventurekamp waar men benjisprongen kon maken en jungletrekkings kon doen, een kamp waar alles mogelijk was. Maar bij het krieken van de dag werd ik weer wakker, alweer een droom armer.

De tweede dag in Vang Vieng besloten we de sportieve kant op te gaan en trokken we er op uit met de fiets. We werden vergezeld door Karen en Booth. Karen was een levendige twintiger die nergens thuis leek te zijn. Zij had Filippijnse roots en werd daardoor meermaals aanzien als Aziatische, wat zo wel eens z'n voordelen had. Ze was afkomstig uit Californië, had nog maar net twee jaar in Turkmenistan gewoond en trok nu gedurende 2 maanden door Azië. Ze leek zich zo gemakkelijk aan te passen aan culturen en aan alle aspecten van het leven dat we aan haar een tof gezelschap hadden. We trokken dan ook een hele dag samen op. Booth was onze gids. Hij was vijfentwintig en een normale jongen, in elke zin van het woord.

We vertrokken vanuit het dorp en reden eerst richting Nam Songrivier. Daar gingen de fietsen de boot in en werden we overgezet. Niet dat de Nam Song zo immens is. Je kan hem vergelijken met de Lesse of de Ourthe. We zouden hem kunnen oversteken hebben op eigen kracht maar we kozen ervoor om nog even droog te blijven. Het werd een onvergetelijke tocht die ons richting platteland leidde. De zon stond helder aan de hemel maar er was geen sprake van grote hitte. Het waren de ideale omstandigheden in de ideale omgeving. De vallei waar we ons bevonden was plat als een pannenkoek met als ingrediënten rijstvelden, riviertjes, enkele hutjes en verlaten vlaktes. En dit in schril contrast met de achtergrond die bestond uit dreigende rotswanden en kalksteenbergen. Na ongeveer een halfuur reden we een man voorbij waarvan Mies dacht dat hij een slang gevangen had. We maakten rechtsomkeer en de slang bleek een leguaan van wel drie en een halve kilo. Booth vertelde ons dat hij reptielen verzamelde en de leguaan voor zijn eigen verzameling wilde. Of dit de waarheid was, of dat Booth wel iemand wist waar hij een aardige slof aan het beest kon verdienen? Ik kan het U niet vertellen. Feit is dat de koop werd gesloten voor vier dollar en dat hij hem achter op de fiets bond voor de verdere rit. Toen ik hem vroeg of ik kon zien hoe het beest in zijn nieuwe woonst zou worden geïnstalleerd, bleek dit onmogelijk. Toen we aan de grotten van Tham Poukham arriveerden hadden we reeds meerdere riviertjes overgestoken. Met fiets en al door het water dat tot kniehoogte kwam. De Tham Poukhamgrotten liggen zo'n honderd meter boven de begane grond en het is dan ook energierovend en niet ongevaarlijk om de ingang te bereiken. De klim is echter meer dan de moeite waard. Vanuit de ingang keken we in het eerste immense grote gat met daarin een enorme Boeddha. Van hieruit werden de Hmongsoldaten die zich tijdens de tweede Indo-chinese oorlog hier hadden verscholen, bevoorraad. De enorme hal is slechts het begin van een indrukwekkende ondergrondse wereld. We trokken wel vierhonderd meter diep de grot in. Soms klimmend, soms vlak, maar gewapend met één lamp en drie kaarsjes, steeds verder de duisternis in. Dit zijn de meest indrukwekkende druipsteengrotten ooit gezien! We kwamen terug beneden badend in het zweet maar gelukkig lag daar een lagune met azuurblauw en kristalhelder water. Enkele inventieve inwoners hadden enkele touwen gehangen in de bomen boven het water. Booth demonstreerde hoe je over de lagune kon zwieren en zonder nat pak terug de oever kon bereiken. Ik deed voor hem niet onder maar liet mij de tweede maal met een doffe knal in het koele water ploffen. Ik kroop er terug uit, klom via een ladder in één van de bomen die zich zo'n drie à vier meter boven het wateroppervlak bevond, en demonstreerde mijn duikkunsten. We waren voor een half uur net uitgelaten kinderen in de natuurlijke waterpretpark. Daarna aten we onze lunch, die bestond uit rijst, kip, papayasalade en fruit, en genoten van de lauwwarme zon. Enige tijd later fietsten we verder. Onderweg probeerde ik voor de zoveelste keer een Aziaat uit te leggen hoe hard wij in België werken. Zij zijn steeds erg benieuwd te weten hoe rijk wij zijn of hoeveel wij wel verdienen, aan ons om ook de keerzijde van de medaille uit te leggen. We reden nu door enkele dorpjes en overal werden we toegewuifd door lachende kinderen.

“Sabai Dee, sabai Dee, sabai Dee”

We stopten nog bij een gastvrije familie. Zij leefden in een lemen huisje met daarvoor soezende waterbuffels. We keken naar de mannen die rieten matten vlochten en naar de vrouwen die met de hand bontgekleurde zijde tafelkleedjes maakten. In deze omgeving was het net of ik vooraan zat bij een voorstelling over het begin der tijden.

Onze laatste avond in Vang Vieng vulden we, nog steeds samen met Karen, met onze favoriete bezigheden. Na een hoognodige douche gingen we eerst naar de massage en later aten we in een restaurant dat ons daags ervoor erg bevallen was. Het was een eettent in Japanse stijl want hier lag je in kussens aan tafel. Er werd ook elke avond een film gespeeld, wat voor de reizigers die voor langere tijd van huis waren, een aangename afwisseling was.

Maar onze dagen in Vang Vieng waren geteld en dus namen we 's anderendaags terug de bus richting Vientiane.

Vientiane, de hoofdstad van Laos is met honderd vijftigduizend inwoners niet te vergelijken met steden als Bangkok of Kuala Lumpur. Ondanks het feit dat je Vientiane meer kunt vergelijken met bijvoorbeeld Deurne hangt er een smog van de uitlaatgassen, nog erger dan in Bangkok. Nog voor we onze eindbestemming in het hartje centrum bereikt hadden hadden we besloten deze bestemming te laten voor wat ze was en meteen door te reizen naar Cambodja.

We stapten dan ook onmiddellijk over in een tuk-tuk en reden naar de luchthaven. Daar probeerde ik tickets te bemachtigen voor Phnom Penh maar er was bij geen enkele maatschappij plaats de eerste dagen, er zat niets anders op dan terug langs Bangkok te passeren maar ook de vluchten naar Bangkok zaten overvol. Er was nog wel plaats op een vlucht van Thai Airways van Udon Thani naar Bangkok maar die vlucht vertrok binnen vijf uur en Udon Thani ligt in Thailand en wel zo'n honderd kilometer van Vientiane. De vraag was of de afstand konden overbruggen in die tijd en wel alle papieren in orde kregen aan de grens binnen die tijd. We namen het risico en betaalden onze vlucht. Dan reden we met een taxi tot aan de grens. Daar brachten we alles in orde om het land terug uit te raken, dan met

een busje enkele kilometer door niemandsland en dan aan de Thaise grens de volgende formaliteiten. Daar namen we een taxi tot aan het vliegveld en vanuit Udon Thani vlogen in een uur naar Bangkok waar we opnieuw een taxi namen tot aan het treinstation.

Tegen de tijd dat we daar arriveerden was het middernacht en de eerstvolgende trein naar de Cambodjaanse grens vetrok om vijf voor zes 's morgens. Mies zag het niet zitten om zich een paar uur neer te leggen in de stationshal en daarom liepen we aan de overkant van de straat een steegje in en sliepen een uur of vier in het Bangkok Railwayhotel.

 

 

4 Cambodja

                        Reizen in Cambodja was als slapen op een vulkaan; een spookpaleis op een kermis. Iemand zei dat het was als seks op een tijgervel. En dat was het ook.

 

Doordat we dus niet van Laos naar Cambodja konden vliegen, kwamen we over land, en besloot ik het omgekeerde traject te volgen dan hetgeen gepland was. De trein van Bangkok naar Aranyaphrapet kende enkel ‘ordenary class'. We waren de enige toeristen en reden voor nog geen euro doorheen centraal en oost Thailand tot aan de Thaise-Cambodiaanse grens.

Het reizen begon zijn tol te eisen want mijn zitvlak wist niet meer van welk jaar het was, zeker niet na zeven uur op deze ‘ordenary' houten banken. We arriveerden op enkele kilometers van de grens en legden het laatste stuk af in de bak van een pick-up truck. De man aan het stuur kon voor een klein procentje snel onze visa regelen en om tijd te besparen stemde ik dan ook toe. We waren dan ook binnen het uur in het land.

Een tussenpersoon bracht ons naar Poipet, een stoffig nest aan de grens, het eerste stukje Cambodja. Alleen begon diegene die ons naar Siem Reap moest brengen op mijn zenuwen te werken daar hij na bijna een uur nog niet wou vertrekken. Later bleek dat hij wou wachten om nog wat volk te ronselen. Toen ik in een Franse kolere schoot kwam er eindelijk schot in de zaak, doch we waren nog geen half uur weg of we stonden alweer stil. Ditmaal door autopech, en het zou de laatste keer niet zijn in Cambodja.

De gemiddelde snelheid waarmee we de honderdvijftig kilometer lange rit aflegden was ongeveer twintig per uur. De weg, een dijk boven de rijstvelden, was een aaneenschakeling van gaten waarin een olifant kon verdwijnen.

We arriveerden in Siem Reap in de late avond en moesten zeker zes, zeven guesthouses afgaan voor we ergens plaats vonden. Ondertussen waren we weer met drie want Kirsten, een Belgische was bij ons, en we hadden besloten om samen te blijven.

Siem Reap, slaperig en loom, onderging grote veranderingen. Op tien kilometer van de stad stond een van de hedendaagse wereldwonderen: de khmertempels en monumenten van Ankor. Tot begin jaren negentig was Siem Reap niet veilig. Als gevolg van dit alles ontbrak het Siem Reap aan alles wat andere oorden in de buurt van 's wereld trekpleisters tot ‘ressorts' voor toeristen maakt. Siem Reap kende nog geen massatoerisme. Het was nog heel even een slaperig stadje naast een riviertje, waar mannen met stoïcijnse gezichten het transport verzorgden met hun brommertjes. Maar het zou niet lang meer duren: de rugzaktoeristen werden meer en meer uit het straatbeeld verdrongen door de eerste tourgroepen. En zojuist had Siem Reap zijn eerste ‘one-way' verkeersborden opgehangen. Altijd een teken dat het keerpunt nabij is. Tegenwoordig vindt men naast de guesthouses ook hotels à la Hilton of Holiday Inn.

's Anderendaags regelde ik boottickets naar Phnom Penh en vliegtuigtickets naar Thailand. Mies zag hett namelijk niet meer zitten terug over land te reizen, helemaal tot Bangkok.

En dan vertrokken we, samen met Kirsten naar Ankor. We huurden een tuk-tuk, en de jongen reed voor een afgesproken bedrag een hele dag met ons rond. Kirsten was de eerste Belgische die we op onze reis tegenkwamen. Zij was vooraan in de twintig en in Cambodja op doortocht om contacten te leggen voor een hulporganisatie waar zij in België voor werkte. Voordien had zij met enkele andere Belgen Pakistan en Thailand bezocht maar was gesplit doordat het niet boterde met één van haar reisgezellen. Dat was wat mij betreft verrassend want Kirsten was geen moeilijk of verwend kind. Ik mocht haar wel en we gingen later die dag nog samen met haar eten, na de gebruikelijke massage. Het was haar eerste massage, en genoot met volle teugen.

De ruïnes van het tempelcomplex van Ankor Wat waren de grootste op deze wereld. Nergens, en nooit had een beschaving een grotere tempel gebouwd. De tempels, gebouwd tussen 1112 en 1153, waren omgeven door een enorme gracht, een middeleeuwse motte, zoals rond versterkingen en kastelen eertijds in Europa, maar dan vijftigmaal groter. Daarachter rees een muur op die de tempelsite afbakende: 980 op 800 meter. Het was het soort gebouw dat de bezoeker tot een dwerg maakte. Monniken in saffraangele gewaden, die in een naburig klooster woonde, dwaalden door de duistere gangen van Ankor Wat. De gangen herbergden fantastische bas-reliëfs. Ze waren honderden meter lang. Over Ankor Wat hing een vreemde soberheid. Veroorzaakt door de novembergrijze stenen, waaruit de tempel was opgetrokken. Verderop lag Ankor Thom, de versterkte stad die de khmerkoningen rond 1200 bouwden. Centraal in Ankor Thom stond Bayon, een mysterieus gebouw met vierenvijftig torens, gedecoreerd met tweehonderd stenen gezichten met een raadselachtige Mona Lisaglimlach. Tot op heden wist niemand wat de functie van het Bayon was. We waren Ankor Thom binnengereden langs een brug over de gracht die de dertien kilometer lange stadsmuur omgaf. Op de brug werd de bezoeker aangestaard door enorme stenen figuren. Links vierenvijftig goden, rechts vierenvijftig demonen, die allen aan een gigantische slang trokken, een motief dat ook op de honderden meter lange bas reliëfs in Ankor Wat was terug te vinden en te maken had met het creëren van de wereld uit de ‘Melk van de chaos'. Bij de tempels stonden drankkraampjes en kinderen leurden met boeken, postkaarten, mondharpen, T-shirts en rieten

armbanden. Het was hartverscheurend te weten dat het onmogelijk was alle honderden kinderen te helpen door iets te kopen. Ankor Wat en Ankor Thom mochten de indrukwekkendste tempels zijn, de meest tot de verbeelding sprekende was Ta Phrom, een gigantisch gebouw, dat de archeologen onaangeroerd hadden gelaten: overwoekerd door de jungle; zijn tempelmuren, poorten en stenen gezichten in de wurggreep van mammoetwortels van mango- en rubberbomen.

De volgende dag namen we afscheid van Kirsten met de belofte elkaar in België terug te zien in januari wanneer we allen terug thuis waren. Kirsten was zelf van Aarschot maar gaf een feestje in Antwerpen.

We namen de boot naar Phnom Penh. Het was een snelboot die over de Tonlé Sap rivier en het grote Tonlé Sap-meer de verbinding maakte. De passagiers waren hoofdzakelijk toeristen. We voeren in een land dat vijfduizend jaar geleden niet eens bestond. Het lag verdronken onder de Zuid-Chinese zee. Waar nu de noordelijke grens van Cambodia ligt, verloor de Mekong zich ooit in de zee. De rivier bracht toen ook gletsjergruis mee en het bruine zand dat de moessonregens van de heuvels van Zuid-China en Laos spoelde. De baai waarin de Mekong leegliep, vulde zich snel en vormde de vlakte van Cambodja. Alleen in het hart van dit nieuwe land bleef een stuk van de zee achter: het grote Tonlé-Sapmeer, waar de zoutwatervissen net genoeg tijd kregen, om zich, via de patronen van de evolutie aan te passen aan het zoetwatermilieu. Tonlé Sap heeft 's werelds rijkste visgronden. Reden hiervoor ligt in het feit dat de Mekong nog eenmaal per jaar het meer opstuwt en in omvang driemaal verdubbelt. Dat gebeurt in september. Wanneer de jaarlijkse vloed zich terugtrekt, scheppen de vissers van Tonlé Sap de vis uit de achtergebleven plassen. Over deze oude zeearm voeren wij nu langs de drijvende dorpen, richting Phnom Penh. Tot eind 1998 waren de mangrovebossen nog de schuilplaats van rovers en de laatste Rode Khmer. Ze schoten op boten die de oversteek waagden. Het meer hing vol netten en fuiken. Sommigen hingen aan palen die in de rivierbodem stonden, maar de meest spectaculaire netten waren die aan een houten kraan hingen en door een ‘stuurman' in een rieten hut achter aan dit bouwsel via een lier werden binnengehaald. Er waren nog andere netten die door de Cambodjanen werden gebruikt: sleepnetten, werpnetten, en netten die achter boten hingen. En er waren fuiken. Sommige zo groot als een papierbak op kantoor, andere groot genoeg om een koe in te vangen en in de grootste kon een vrachtwagen parkeren. Wat een wonderlijk spektakel leverde de tocht over Tonlé Sap op. Op geregelde afstand verschenen nederzettingen in het mangrove bos. De huizen stonden op palen in het ondiepe water. De drijvende dorpen waren gemeenschappen die alleen van het meer leefden. De meeste kinderen in de huizen zwaaiden lachend naar ons. Vaak waren ze poedelnaakt en duikelden kraaiend in het water bij onze doortocht. Dit waren gelukkige kinderen. Het waren glimlachende woudgeesten. Maar anderen – een kleine minderheid – staarden de boot met donkere ogen aan. Ze beantwoorden onze groet niet. Kleine glinsterende vissen, als zilveren muntstukken, tuimelden door het water. Hun koers werd bespied door duizenden vogels – koereigers, ralreigers, pelikanen en rode roofvogels, die zich vanuit de lucht in een acrobatische duik op het water lieten vallen om daarna met hun buit opnieuw de hemel in te schieten. We waren boven op de boot gekropen in de veronderstelling dat we er niet in konden. Dat bleek een vergissing want geroosterd als kreeften op een barbecue voeren we Phnom Penh binnen.

Op de kade stonden wel twintig Cambodianen die grote stukken papier ophielden: ‘Welcome Mr. Hanson!' ‘Welcome Mr. Faguyama!' enzovoort. Elke westerse passagier zag zijn naam op een stuk papier geschreven. Op één of andere manier weten de uitbaters van hotelletjes en guesthouses de hand te leggen op de passagierslijsten van de ticketverkopers in Siem Reap. Ook mijn naam herkende ik. We informeerden naar de ligging van het etablissement en nadat we dit hadden goedgekeurd stapten we in de bloedhete auto.

Dat er met Cambodja iets mis was had ik al gevoeld vanaf de eerste kilometers dat ik in het land was. Ik zou een absolute liefde-haat verhouding krijgen met het land dat ik nu ‘het rijk van het absolute kwaad' noem. Een land dat tot een goede twintig jaar geleden was omgevormd tot een gigantisch strafkamp. Waar elke stad een klein Auschwitz, een Dachau, een Büchenwald of Bergen-Belsen was geweest. De beulen heetten hier ‘Rode Khmer'. En zelfs achttien jaar nadat de Vietnamezen Pol Pot en zijn moordenaar in 1979 uit Phnom Penh hadden verjaagd, hielden de folteraars en beulen zich nog schuil in de jungle aan de rand van het land. Het was alsof de SS het nog voor te zeggen had in de buitenregionen van Duitsland. Het zond soms rillingen langs mijn ruggengraat. Want in de galerij van gruweldaden tijdens de twintigste eeuw verdiende Cambodja een ereplaats.

Tussen 1975 en 1979 werd Cambodja van binnenuit opgevreten door het waanzinnige regime van Pol Pot, Khieu Samphan en Ieng Sary, de drie demonen die de hoofdverantwoordelijken waren voor de 1.6 miljoen Cambodianen die tijdens die vier jaar werden vermoord. Meer dan twintig procent van de bevolking van Cambodja was bij het tumultueuze einde van het rampzalige bewind van Pol Pot ‘verdwenen'. Geëxecuteerd met bijlen, spaden, knuppels en bajonetten, want kogels dienden te worden gespaard om tegen de communistische kameraden

uit Vietnam te vechten, doodgemarteld in gevangenissen, uitgehongerd, verbrand, en levend begraven. Van alle volkerenmoorden die de twintigste eeuw heeft gezien, is die van Cambodja de meest onbegrijpelijke. Omdat de Cambodianen de hand aan zichzelf sloegen. De misdaad van diegenen die in de meest verschrikkelijke omstandigheden aan hun eind kwamen, was zelfs niet dat ze van een ander ras waren, of van een andere godsdienst, of een andere ideologie voorstonden. Nee, wat hen tot insecten maakten die moesten worden vernietigd, was het feit dat ze in steden leefden, of konden lezen of schrijven, of een bril droegen (wat een intellectuele status suggereerde). In dat opzicht zijn zelfs de volkerenmoorden van de nazi's en de Rwandezen ‘begrijpelijker' dan wat er zich in Cambodja afspeelde.

Het was in 1959 dat een zekere Khieu Samphan , een Cambodiaanse uitwisselingsstudent aan de Sorbonne, in Parijs, in zijn doctoraatsthesis betoogde dat steden bevolkt waren door parasieten en derhalve moesten worden schoongeveegd door massale deportaties van de stedelingen naar het platteland, om de agrarische groei te stimuleren. Want op die manier konden de parasieten ingezet worden bij het werk op de boerderijen. In zijn boek ‘The Ends of the Earth' schrijft de Amerikaanse journalist Robert Kaplan: ‘halfgare doctoraatsthesissen zijn niet ongewoon, zeker niet als ze geschreven zijn door plattelanders uit de derde wereld, die recht van hun dorp naar de linkeroever van de Seine gaan en die, zonder enige intellectuele bagage, marxistische theorieën te slikken krijgen. Maar wie zou verwachten dat zo een thesis ooit daadwerkelijk zou worden uitgevoerd?'

Dat was precies wat er gebeurde op 17 april 1975, dag 1 van het jaar nul van het schrikbewind van Khieu Samphan en zijn wapenbroeder Pol Pot, toen de hele bevolking van de hoofdstad Phnom Penh op vrachtwagens werd geladen en naar het platteland gevoerd. Zelfs in Stalingrad en Hiroshima bleven meer burgers achter dan in Phnom Penh. De stad werd ontdaan van zijn bewoners en spoedig volgden andere steden. Binnen een paar dagen was Cambodja omgevormd tot een gigantisch gevangenkamp, waarbij de bewakers meestal kinderen waren, die, afgesloten van elke invloed van buitenaf, in de jungle waren geïndoctrineerd en hadden geoefend hoe ze dergelijke parasieten moesten uitroeien. Een spreekbuis van de Rode Khmer kondigde die 17 e april trots aan dat het leeghalen van de stad ‘het einde van 2000 jaar Cambodjaanse geschiedenis' betekende.

De volgende ochtend reden we naar de voormalige gevangenis van Tuol Sleng, nu een museum, maar onaangeroerd sinds de Rode Khmer er vertrokken. Langs dit hellegat passeerden tussen 1976 en begin 1979 bijna twintigduizend gevangenen. Zes overleefden het. Tuol Sleng is een misselijk makende plaats. Onder een roerloze hitte slenterden we door de kamers en gangen waar de in de boeien geslagen gevangenen in rijen naast elkaar hun miserabele laatste weken of maanden doorbrachten. De balkons van deze voormalige school, die de Rode Khmer tot gevangenis S-21 omdoopten, waren bespannen met prikkeldraad om de wanhopige gevangenen te beletten zelfmoord te plegen. Net als de nazi's stelden de Rode Khmer nauwkeurig te boek wat ze in hun vernietigingskampen uitspookten. Deuch, de kampcommandant van Tuol Sleng, liet bij zijn vlucht na de val van Phnom Penh honderdduizenden pagina's getuigenissen over folteringen en de identiteit van de slachtoffers achter. In S-21 werd iedere gevangene gefotografeerd bij aankomst. Vanaf de gevangenismuren staren vandaag duizenden van deze portretten de bezoekers op hun tocht door de folterkamers aan. Het zijn de gezichten van vrouwen, mannen en kinderen, die, niet wetend wat hun te wachten staat, bezorgd in de camera blikken. Iedereen op de foto zou spoedig na de opname de dagelijkse martelpraktijken in S-21 ondergaan- de marteltuigen liggen nog altijd in de folterkamers- en later worden afgevoerd om te sterven.

Waar de ongelukkigen werden heen gevoerd was onze volgende bestemming: Choeung Ek, een van de honderden ‘Killing Fields' in Cambodja. Choeung Ek ligt vijftien kilometer van Phnom Penh. Dit was het eindpunt van iedere gevangene die ooit de deur van S-21 was binnengegaan. Een schedeltoren van vijftien meter hoog herbergt er vandaag de overblijfselen van 8985 mensen die in 1980 uit de nabije massagraven werden bovengespit. De andere negen- of tienduizend liggen er nog op een hoop onder de grond. Choeung Ek is een ervaring die een kras op iemands ziel achterlaat.

Terwijl we langs de massagraven wandelden, zag ik de resten van broeken, hemden en bloezen van de hier geëxecuteerde gevangenen uit de grond steken. Her en der trapte ik op een onderkaak, overal vond ik tanden. Er stak een spaakbeen uit de grond, verderop een paar ribben. Bij elke overstroming van de nabije rivier, spuwde het land telkens weer schedels en beenderen uit. Op deze dodenakker stonden twee dikke bomen. De ene werd gebruikt om kinderen tegen dood te slaan, ik kon de plaats van de slagen duidelijk herkennen, de andere om mensen op te hangen. In een macaber spel werden baby's hier soms ook omhooggegooid, waarna de beulen de bajonetten op hun geweren gebruikten om te proberen het kind in de lucht te spietsen. De scherpe bladeren van de palmbomen werden hier gebruikt om gevangenen de strot door te zagen. De schedels van de geëxecuteerden in de toren vertoonden haast allen de gaten die de doodsklap teweeg had gebracht. Sommigen droegen nog hun blinddoek. De gids die ons rondleidde, was tijdens de inval van de Rode Khmer naar Battambang gevlucht. Ik vroeg of hij hier bekenden had verloren.

“Ja, sommigen”

We hadden het nog over Pol Pot, en hoe die aan z'n einde was gekomen in 1998 in de jungle.

“Hebben ze het lijk geïdentificeerd?”

“Ja. Door verschillende instanties, hij was het zeker”

“Hoe is hij aan zijn eind gekomen?”

“Hij stierf een natuurlijke dood, meneer”

Er zat een akelige ondertoon in zijn stem. We verlieten de Killing Fields. Dit was het slechtste wat de mens in zich droeg. Dit wil ik nooit meer zien. In volledige stilte en met een krop in de keel stapten we terug in de taxi. Nu zou elk woord, wat dan ook, ongepast zijn geweest. Onze gedachten waren bij de onfortuinlijken die op de verkeerde plaats, op het verkeerde moment geboren waren.

De militaire schietstand, aan de rand van Phnom Penh, mocht ook door burgers bezocht worden. Dus reden we erheen want ik wilde weten wat die daar uitspookten. Bij onze aankomst kwam er onmiddellijk een militair naar me toe en zei: “U wilt op doelen schieten?”

“Ja”

“Zal ik U de kaart tonen.”

“De kaart?”

“Ja zeker, komt U maar mee”

Hij bood ons een geplastificeerde kaart aan met alle soorten wapens die je je kan bedenken. Ik herkende de M-16, het standaardgeweer van de Amerikaanse GI's in de Vietnamoorlog. Verder ook de Amerikaanse Browning .45 pistolen, een Duitse Luger en een paar revolvers waaronder de Magnum.

“Heb je geen raket?' vroeg ik schertsend.

“Andere kant, sir”

Ik draaide de kaart om en ontdekte handgranaten en antitankwapens waaronder de Bazooka.

“Wilt U met de bazooka schieten? 100 dollar per schot. Vroeger schoten we ermee op koeien.”

“Op koeien!?”

“Ja, sir, maar sommigen schoten liever op varkens. Die zijn moeilijker te raken. Wie nu op levende doelen wil schieten, kan op kippen schieten. Wilt U op kippen schieten?”

“Nee”

Enkele heren met de nodige sterren hadden hier blijkbaar een handeltje van gemaakt. En hetgeen hier toegelaten was hing enkel af van het aantal nullen op je dollarbiljet. Later las ik in een artikel in de krant dat er in het ziekenhuis een man was opgenomen met een paar gapende kogelwonden. Hij was in het midden van de stad neergeschoten door de zoon van een van de topgeneraals van het Cambodjaanse leger: een uit de hand gelopen ruzie.

Ik koos een Russisch AK-47 automatisch geweer en trok met een instructeur naar de range, een bunker waar de doelen vijftig meter verder tegen een muur van autobanden waren opgesteld. Foto's nemen was niet mogelijk binnen het leger. Tot ik de instructeur vijf dollar in de hand stopte en Mies mijn Rambodaad voor eeuwig vastlegde. Ik schoot rechtstaand en eerst schot per schot, daarna automatisch. De AK-47 was geen lichtgewicht wapen om rechtstaand langdurig mee te mikken. Het lag zwaar in de hand en had een behoorlijke terugslag. Toen ik de lader van het geweer had leeggeschoten haalde de instructeur het doel op. Het was een papier waar een man met een wapen opstond, en het ligt nu bij mij thuis als souvenir. De munitie koste een dollar per kogel en ik rekende mijn vijftien kogels af. Normaal was het wapen enkel met een volle lader van dertig kogels te huur, maar ik had na enig onderhandelen de helft van de kogels voor de helft van de prijs gekregen.

We verlieten het militair kamp en reden terug op naar Phnom Penh. We liepen langs het Nationaal museum, richting het koninklijk paleis. Daar kochten we een inkomticket, een ticket om foto's te mogen maken, en we huurden een Sarong voor Mies die haar volledige benen bedekte. Fotograferen was toegelaten in heel het complex, behalve binnen in de Preat Tineang Tevea Vinicchay, een honderd meter lange en dertig meter brede troonzaal waar de koningen werden gekroond en waar officiële ontvangsten en traditionele ceremonies plaats vonden. Ik dacht dat het misschien wel toegelaten was een foto van buitenuit naar binnen te trekken. Maar mijn interpretatie van de wet brak me zuur op want bijna gelijktijdig met de klik die het fototoestel maakte greep een man het riempje, die aan het toestel hing, vast, en liet het de komende minuut niet meer los. Hij zag wit van woede en sleurde mij vloekend de trappen af.


Even vreesde ik dat de politie er zou worden bijgehaald en dat ik in een Cambodjaanse cel zou terechtkomen. In een flits zag ik mezelf al als de nieuwe Sam Van Treek, de Belg die beschuldigd van moord in Thailand in de cel belande, en die verleden week met hulp van professionelen en voor veel geld het land was ontvlucht. Maar zover kwam het niet. Wanneer de ergste razernij voorbij was rukte ik het riempje uit de man zijn handen en liet hem achter.

We liepen langs het Chan Chhayapaviljoen, het Khemarin, de Vihear Suor en de Phochanizaal tot aan de Zilveren Pagode. Deze werd in 1962 opgericht op de plek van een houten tempel uit 1900. Hij dankt zijn naam aan de meer dan vijfduizend tegels die elk van meer dan een kilo zilver zijn gemaakt. Zij bedekken de vloer van de Vihear, de ruimte waar het boeddhabeeld staat. Schoenen en camera's moeten worden afgegeven bij de ingang boven aan de marmeren trap. Na mijn voorval van daarnet was ik snel bereid alles in te leveren van een kaartje met een nummer op. Boeddhabeelden van edelmetalen, een collectie kostbare maskers, religieuze voorwerpen en een aantal voorwerpen uit koninklijk bezit zijn goed bewaard gebleven en worden in vitrines tentoongesteld. Het kostbaarste beeld, rechts van het altaar, is een levensgrote boeddha van massief goud, die is bezet met meer dan negenduizend edelstenen. Het beeld werd in 1907 in het koninklijk atelier gemaakt. Links van dit beeld staan een tachtig kilo zware bronzen boeddha en een zilveren boeddha.

Het was moeilijk in Phnom Penh niet te denken aan de tragedies die zich hier, en in de rest van Cambodja, tot voor kort hadden afgespeeld. Want één ding is zeker: de ellende was niet gestopt in 1979, toen de Vietnamese tanks Phnom Penh binnenrolden. De burgeroorlog die erop volgde, sleepte aan tot in 1997 en zorgde, samen met de hongersnood, nog eens voor honderdduizenden doden. Pas na de jongste staatsgreep in 1997 herademde Cambodja en leken de laatste Rode Khmer in hun junglebasissen aan de Thais-Cambodiaanse grens definitief buitenspel gezet. Maar ook vandaag sterven nog elke dag mensen door de zes miljoen mijnen die overal uitgestrooid liggen. De gedachte dat de Amerikanen, die met hun onafgebroken bombardementen van burgerdoelen tijdens de Vietnamoorlog zovele tienduizenden Cambodjaanse plattelandslieden in handen van de Rode Khmer hadden

gedreven, het later ook nog eens presteerden om doorheen de jaren '80 de Rode Khmer te steunen en hen zelfs een stem in de Verenigde Naties te geven (omdat ze tegen de Vietnamezen vochten) was surreëel.

Ik kon de gedachte aan politiek onmogelijk uit mijn hoofd zetten, zolang ik in Cambodja zat. En terwijl we boven de hoofden van de dompelaars en bedelaars, de verminkten en de geamputeerden een glas bier dronken aan Sisowath Quay, keken we naar het vuurwerk dat boven de Tonlé Saprivier werd afgeschoten. Het was zondagavond en er werd voor een fortuin in de lucht geschoten als afsluiter van de driedaagse feestelijkheden die werden gehouden ter ere van de net benoemde koning.

Op de momenten dat we de ellende konden vergeten was het aangenaam vertoeven in Phnom Penh. We liepen naar de samenvloeiing van de Tonlé Sap met de Mekong, of naar de markt in het oude gedeelte van de stad, of lieten wat geld wisselen aan de kraampjes op straat en liepen langs de eetstalletjes.

Vermits ik de Cambodjaanse massage nog niet kende maakte ik op de laatste avond van de gelegenheid gebruik om er een te proberen. Mies ging niet mee want zij was nog te verbrand. In een van de straten, achterliggend aan ons hotel, had ik salon gezien waar een prijs van vijfduizend riel (één euro) bovenhing. Ik liep erheen en wou weten hoe lang ik daarvoor zou worden gemasseerd. In België maakte men daarvoor waarschijnlijk nog geen handdoek vuil.

“Dit is voor een volledig uur traditionele Khmer massage, maar dan wel buiten. Binnen is het het dubbele”

Ik begreep haar niet goed. “Bedoelt U met buiten hier en met binnen daar?”

“Jazeker”

Met buiten bedoelde ze het gedeelte binnen, maar dan wel open en bloot voor het zicht van de straat en haar collega's, en met binnen bedoelde ze vanachter, in afgesloten en ondoorzichtige kamers.

“Maar er is zo'n groot prijsverschil. Is het binnen dezelfde massage?”

“Het is U en ik alleen, meneer, begrijpt U?!?”

Ze maakte met haar handen over en weer gaande bewegingen om haar woorden kracht bij te zetten, maar ik begreep haar nu maar al te goed. En haar uitzonderlijke schoonheid maakte dat grote delen van mijn hersenen ineens een halve meter lager zaten. Maar ik kwam tijdig tot bezinning en ging liggen in een van de lege bedjes buiten. Ik had een moedige beslissing genomen in het land met het mooiste volk. Want ook daar blonk Cambodja in uit.

Ik drentelde nog wat rond, want onze taxi die ons naar het vliegveld bracht stond alweer in pan, en ik dacht aan Kirsten en aan haar vrijwilligerswerk. Het was drie dagen geleden dat we afscheid hadden genomen en het belang van haar bedoelingen drong sterker dan ooit tot me door. Het ruimen van de landmijnen in Cambodja begon pas in 1993. Met hulp van Frankrijk en de EU. Handicap International gaf technische ondersteuning. Eerst ruimden ze het gebied rond de tempels van Ankor op, met de ijzeren logica van de ontwikkelingslanden, die stelde dat wat geld opbracht eerst moest beveiligd worden en dat de lokale bevolking geduld moest oefenen. Daarna kwamen de rijstvelden aan de beurt, vervolgens de stroken langs de wegen en dan de huizen en tuinen. Het grootste probleem van de ontmijners is dat ze te weinig informatie hadden over waar de mijnenvelden precies liggen. De mijnen zijn aangelegd door de troepen van Lon Nol, door de Rode Khmer, door de Vietnamezen. Pas de laatste tijd, nu de afgevaardigden van de Rode Khmer geïntegreerd zijn in de regering, krijgt men toegang tot exacte informatie en kaarten. Daarnaast zijn de moeilijke toegang tot de mijnenvelden, de extreme klimatologische condities en de precaire accommodatie van de ontmijners ernstige struikelblokken. Plus logistieke problemen en malaria. Het ruimen van een mijnenveld gaat ontzettend traag omdat de ontmijners elk stukje metaal dat op de slagvelden of mijnsites te vinden is, moet onderzoeken. Daarom kan één peloton van dertig man, per dag slechts duizend vierkante meter ontmijnen. Er is dus nog werk aan de winkel. Cambodja telde meer dan driehonderd mijnenvelden. De locatie van sommige zijn nog onbekend, andere zijn, met alle narigheid van dien, al door dorpsbewoners opgeruimd.

De taxi bleek niet te repareren en onze tijd begon te dringen. Daarom hield onze chauffeur een motortaxi aan, die ons, samen met de al aanwezige Brit verder naar ons vliegtuig bracht. Bewegen was er niet meer bij want we waren langs alle kanten omgeven door lijven, ledematen en zakken.

Op de luchthaven was nog de grenspolitie, noch de douane in onze persoon geïnteresseerd. Zo was het ook gegaan bij ons intrede. Het bleek nogmaals dat het de Cambodjanen enkel om de deviezen te doen was. We betaalden vijftig dollar airporttax. Niemand in Azië had harder dollars nodig dan het Koninkrijk Cambodja. Eerlijk is eerlijk. En we verlieten een spannend, fascinerend maar bizar land. Want reizen in Cambodja was als slapen op een vulkaan; een spookpaleis op een kermis. Cambodja was een land zonder verleden en zonder toekomst. Met palmbomen en corrupte generaals en zes miljoen mijnen. Met 's werelds grootste tempelcomplex en een Aziatische Hitlerfiguur. Iemand zei dat het als ‘seks op een tijgervel' was. En dat was het ook.

 

Beoordeling

Soort

Thailand

Maleisië

Singapore

Laos

Cambodia

Natuur

****

*****

**

*****

****

Cultuur

****

***

**

***

****

Openbaar vervoer en wegen

***

***

*****

**

*

Guesthouses - hotels

***

***

*****

***

***

Vriendelijkheid

*****

****

**

****

****

Gastronomie

*****

*****

****

****

****

Ongereptheid

***

****

*

*****

****

Klimaat

****

****

****

*****

****

Kennis Engels of Frans

**

****

*****

***

***

Prijzen

****

****

***

*****

*****

* = slecht ***** = uitstekend